ECLI:NL:HR:2009:BJ2808

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00491
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtmatige uitoefening van ambtenaren bij aanhouding buiten heterdaad

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 25 juni 2007 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1981. De verdachte was op 5 december 2005 in Utrecht aangehouden door een agent van politie, op basis van een bevel van de Officier van Justitie tot aanhouding buiten heterdaad. De verdachte heeft zich verzet tegen de aanhouding, wat leidde tot geweld tegen de agent. De verdediging stelde dat het bevel tot aanhouding niet rechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond. Het hof oordeelde echter dat het niet relevant was waarom het bevel was gegeven, maar dat het bevel wel degelijk was gegeven, waardoor de agenten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening handelden. De Hoge Raad bevestigde deze lijn van redeneren en oordeelde dat de ambtenaren die het bevel opvolgden, in beginsel handelden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, ook al zou het bevel achteraf onterecht zijn gebleken. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, en dat de redelijke termijn van art. 6 EVRM was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht. De Hoge Raad verwierp het beroep.

Uitspraak

29 september 2009
Strafkamer
Nr. 08/00491
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 25 juni 2007, nummer 21/005179-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel komt op tegen de verwerping van het verweer dat [agent] niet werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
3.2. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
- als bewezenverklaring dat hij:
"op 05 december 2005 te Utrecht toen de aldaar dienstdoende [agent], agent van politie Utrecht, verdachte [verdachte] terzake van een last tot aanhouding buiten heterdaad had aangehouden teneinde verdachte naar een politieburo te brengen, zich tezamen met anderen met verenigde krachten met geweld en bedreiging met geweld, heeft verzet tegen opsporingsambtenaar [agent], werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, hebbende verdachte en/of zijn mededaders telkens opzettelijk gewelddadig,
- meermalen, stompende/slaande bewegingen gemaakt naar het hoofd van die [agent] (waardoor [agent] die [verdachte] moest loslaten teneinde zijn hoofd te beschermen) waarbij [de agent] meermalen tegen de armen is geraakt en
- zich met zijn hele lichaam heftig bewogen en
- die [agent] met kracht tegen het lichaam geduwd en
- diens jas over zijn hoofd getrokken waardoor die [agent] geen zicht meer had op verdachte en de aanwezige omstanders en aan zijn jas getrokken en
- met kracht tegen de rug geschopt/gestompt, tengevolge van welk door hem, verdachte, gepleegd misdrijf deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (te weten een kneuzing van de rechter knie en een schaafwond op die knie) bekwam."
- als verwerping van het in het middel bedoelde verweer:
"De raadsman heeft voorts - zakelijk weergegeven - ter terechtzitting aangevoerd dat door de Officier van Justitie geen rechtmatig bevel is gegeven om verdachte buiten heterdaad aan te houden. Uit het dossier blijkt immers niet dat er een redelijk vermoeden van schuld bestond dat verdachte een strafbaar feit had begaan. De agenten functioneerden daarom niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, zodat vrijspraak zal moeten volgen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Naar het oordeel van het hof is niet relevant waarom het bevel tot aanhouding buiten heterdaad door de Officier van Justitie is gegeven, maar dàt een dergelijk bevel door de Officier van Justitie is gegeven. Daarmee waren de agenten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Zij zijn niet gehouden de juistheid van het bevel te controleren. Het verweer wordt aldus verworpen."
3.3. Art. 180 Sr, op welke bepaling de tenlastelegging en bewezenverklaring, voor zover hier van belang, zijn toegesneden, luidt als volgt:
"Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of tegen personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verlenen, wordt als schuldig aan wederspannigheid gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."
3.4. 's Hofs verwerping van het gevoerde verweer geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Als uitgangspunt heeft immers te gelden dat de ambtenaar die uitvoering geeft aan een opdracht die hem is verstrekt door een tot het geven van die opdracht bevoegde meerdere, werkzaam is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening zoals bedoeld in art. 180 Sr. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn in deze zaak niet aangevoerd. Ook indien achteraf zou komen vast te staan dat het door de Officier van Justitie gegeven bevel tot aanhouding buiten heterdaad niet op goede gronden is gegeven en mitsdien de aanhouding van de verdachte mogelijkerwijs niet rechtmatig zou moeten worden geacht, neemt dit niet weg dat de ambtenaren die aan een dergelijk bevel gevolg hebben gegeven, in beginsel hebben gehandeld in de rechtmatige uitoefening van hun bediening in de zin van art. 180 Sr.
3.5. Het middel faalt.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde werkstraf van veertig uren en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 29 september 2009.