Conclusie
eerste middelklaagt over de bewezenverklaring van het (medeplegen van) het handelen in heroïne en cocaïne in de periode van 2014 tot en met 8 april 2016, althans over de motivering daarvan.
op 21 juni 2014 afgelegde verklaring niet is ondertekend, zodat deze reeds daarom niet voor het bewijs gebezigd kan worden. Ten tweede heeft de raadsvrouw gewezen op de andersluidende verklaring van [getuige 5] bij de raadsheer-commissaris, hetgeen voorgaande verklaringen onbetrouwbaar zou maken.
‘beslissende mate”is gestoeld op betwiste getuigenverklaringen, terwijl de inhoud daarvan uitdrukkelijk is betwist, de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld om deze getuigen te horen [3] , van voldoende steunbewijs geen sprake is en ook geen compenserende maatregelen zijn geboden.
sole or decisive”)bewijsmateriaal vormen. Art. 6 EVRM staat echter niet in de weg aan het gebruik voor het bewijs van een de verdachte belastende verklaring van een niet door de verdediging ondervraagde getuige indien “
die verklaring in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen". [4] Slechts indien voldoende steunbewijs ontbreekt, is compensatie geboden voor het ontbreken van de mogelijkheid tot ondervraging van de betreffende getuige. [5] Zijn compenserende factoren aanwezig, waaronder de mogelijkheid om de betrouwbaarheid van de verklaring te beoordelen, dan hoeft van een schending van art. 6 EVRM geen sprake te zijn.
‘op hoofdlijnen overeen[komen] en [elkaar] ondersteunen waar het gaat om verdachtes (mede)daderschap’.Ook verklaren meerdere getuigen over opvallende details, zoals het vervoer per bus en verdachtes regelmatige aanwezigheid bij coffeeshop [A] te Drachten, aldus het hof. Het hof wijdt voorts een aantal specifieke opmerkingen aan de door de verdediging opgeworpen punten inzake de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [getuige 3] , [getuige 2] en [getuige 5] . Het hof overweegt onder andere dat in het proces-verbaal van de verklaring van de getuige [getuige 3] is gerelateerd dat hem een foto van de verdachte is getoond en dat, hoewel de foto niet is gevoegd aan het dossier, het hof geen aanleiding ziet te veronderstellen dat de verdachte niet op die foto stond. Ten aanzien van de getuige [getuige 2] overweegt het hof dat hoewel hij zijn verklaring niet heeft ondertekend, die verklaring wel op ambtsbelofte is ondertekend en [getuige 2] expliciet heeft verklaard dat hij niet bang is dat zijn verklaring niet klopt. Tot slot overweegt het hof inzake de verklaring(en) van de getuige [getuige 5] onder meer dat hoewel [getuige 5] in een later stadium, bij de raadsheer-commissaris, het daderschap van de verdachte ontkent, hij verder niets aan zijn eerdere verklaring verandert en voor die enkele ontkenning van verdachtes daderschap geen
’eenduidige, logische of samenhangede verklaring’geeft. Zodoende heeft het hof uitgebreid en niet onbegrijpelijk gemotiveerd waarom het de door de verdediging betwiste verklaringen betrouwbaar acht. Mede in het licht van hetgeen ik onder randnummer 10 heb vooropgesteld heeft het hof zijn afwijzende beslissing op de verweren van de verdediging dan ook niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. Ook in zoverre faalt het middel.
tweede middelklaagt dat het hof ten onrechte heeft afgewezen het voorwaardelijk verzoek tot het horen van vijf getuigen en vier verbalisanten, althans dat het deze afwijzing onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
“Voorwaardelijk verzoek:
Mocht u evenwel van oordeel zijn dat het ten laste gelegde kan worden bewezen dan verzoek ik u de zaak aan te houden ten einde de volgende onderzoekshandelingen te laten verrichten:
“Voorwaardelijke verzoeken
‘het verschil tussen deze criteria is gerelativeerd wat betreft de toepassing in concrete gevallen’, zoals in het geval dat de verdachte (nog) niet beschikt over alle processtukken. [12] Desalniettemin blijft het noodzaak-criterium van toepassing en daarmee heeft het hof het juiste criterium toegepast. De klacht faalt dan ook.
‘het ten laste gelegde kan worden bewezen’. [16] De voorwaarde van het verzoek is met de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten ingetreden, waarna het hof het verzoek bij arrest heeft afgewezen aangezien de noodzaak hiertoe zou ontbreken. Bij de beoordeling daarvan heeft het hof daarmee de juiste maatstaf toegepast
.Het hof overweegt hieromtrent onder meer dat het
‘op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht is’. Mede gelet op hetgeen ik onder randnummer 19 het vooropgesteld en hetgeen het hof ten aanzien van de bewijsvoering heeft overwogen, is dat oordeel niet onbegrijpelijk en behoefde het, ook in het licht van hetgeen door de verdediging aan het verzoek ten grondslag was gelegd, geen nadere motivering.