19 maart 2013
Strafkamer
nr. 11/04547
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 11 juli 2011, nummer 21/001331-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 26 januari 2008 tot en met 25 april 2008 te Almere heeft gepoogd om [betrokkene 1] door giften en/of beloften en/of middelen en/of inlichtingen te bewegen om een ander of anderen door giften en/of beloften en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te bewegen om [betrokkene 2] te vermoorden, immers heeft verdachte toen aldaar (telkens)
- (op vragende toon) tegen [betrokkene 1] gezegd "dat hij iemand zocht om [betrokkene 2] op te ruimen" en/of "zo iemand moet je opruimen" en/of "hij was mijn beste vriend, hij heeft mijn vrouw afgepakt" en/of
- aan [betrokkene 1] gevraagd "[betrokkene 1] kun jij dat niet regelen voor mij?" (terwijl hij, verdachte, en [betrokkene 1] kort daarvoor over de liquidatie van [betrokkene 2] hadden gesproken) en/of
- (nadat [betrokkene 1] hem, verdachte, zei dat hij voor [ongeveer] 40.000 euro [althans, enig geldbedrag] iets voor hem kon doen/regelen) tegen [betrokkene 1] gezegd, dat [betrokkene 1] "tegen de broer van hem, verdachte, moest zeggen aan wie die broer die 40.000 euro, (althans enig geldbedrag) moest betalen" en/of dat (met voornoemd doel) "die broer bij [betrokkene 1] op het bezoekuur zou langskomen" en/of "dat [betrokkene 1] (in de woning/verblijfplaats van [betrokkene 2]) ook drugs zou aantreffen welke voor hem/hen zou zijn" en/of
- [betrokkene 1] de naam en/of de geboortegegevens van zijn broer gegeven en/of die broer op de bezoekerslijst van [betrokkene 1] heeft (laten) zetten en/of
- [betrokkene 1] een (briefje met een) plattegrond van de woning, althans verblijfplaats, althans van een vergelijkbare woning/verblijfplaats van [betrokkene 2] heeft (laten) geven en/of
- voor (en in aanwezigheid van [betrokkene 1]) heeft (uit)getekend en/of heeft beschreven hoe de woning, althans de verblijfplaats van [betrokkene 2] er uit ziet en/of
- [betrokkene 1] het mobiele telefoonnummer van [betrokkene 3] en/of adres(/verblijfs)gegevens van [betrokkene 2] en/of de naam van de hond van [betrokkene 2] gegeven."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
In de hierna te melden bewijsmiddelen onder 1 tot en met 15 wordt telkens verwezen naar (de bijlagen van) het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0940/08-003739, gesloten en getekend op 28 december 2008 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier van politie Utrecht;
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer PL0940/08-032067 (pagina 37 en 38 van het proces-verbaal onder nummer 1) opgemaakt op 31 januari 2008 door [verbalisant 3], brigadier van politie Utrecht, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 3] (afgelegd op 30 januari 2008):
Aangever/benadeelde : [betrokkene 3]
Adres/plaats : [adres]
Ik heb een langdurige relatie gehad met [verdachte] ( het hof begrijpt: [verdachte]) [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1971 te Suriname.
Op 9 november 2007 werd [verdachte] door de politie aangehouden.
[verdachte] belde mij, en belt mij altijd, op mijn mobiele telefoon voorzien van telefoonnummer 06-[001]. Als [verdachte] mij belt, belt hij vermoedelijk vanuit een telefooncel vanuit het Huis van Bewaring. [Verdachte] zit momenteel in het Huis van Bewaring te Almere.
Begin december heb ik in een telefoongesprek met [verdachte] gezegd dat ik onze relatie wilde beëindigen. Ik vertelde [verdachte] dat ik met [betrokkene 2] een relatie was aangegaan. Nadat ik dat tegen [verdachte] had gezegd werd hij heel boos. [Verdachte] zei in dat telefoongesprek: "Als [betrokkene 2] me dat flikt maak ik hem dood". [Verdachte] wilde dat ik mijn relatie met [betrokkene 2] zou beëindigen. Vanaf dat moment werd ik meerdere keren per dag door [verdachte] gebeld. Vanaf dat moment werden de telefoongesprekken steeds bedreigender.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer PL0940/08-032048 (pagina 53-55 van het proces-verbaal genummerd onder 1) opgemaakt op 30 januari 2008 door [verbalisant 4], brigadier van politie Utrecht, voor zover inhoudende-zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 2]:
Aangever/benadeelde: [betrokkene 2]
Adres/plaats: [adres].
Sinds vorig jaar september ken ik een jongen genaamd [verdachte]. In november 2007 werd [verdachte] aangehouden door de politie. Doordat [betrokkene 3] nu alleen was, kregen wij contact en gevoelens voor elkaar. Sinds die tijd hebben wij een relatie. Ik heb [verdachte] telefonisch gesproken en hij was erg kwaad op mij.
Op enig moment, ik denk ergens in november mocht [verdachte] kennelijk weer bellen vanuit het huis van bewaring. [Verdachte] begon mij te bedreigen. Hij riep in de telefoon woorden als: "ik maak je kapot" en dat bleef hij maar herhalen. In de weken daarop gingen de bedreigingen naar [betrokkene 3] steeds door. [Verdachte] bleef haar telefonisch bedreigen. Hij heeft de afgelopen weken elke dag meerdere keren telefonisch contact gezocht met [betrokkene 3]. Heel snel werd hij dan kwaad en begon haar te bedreigen met de woorden "je bent een kankerhoer" en "ik maak je kapot".
3. De verklaring van [betrokkene 3] afgelegd ten overstaan van de rechtercommissaris op 12 februari 2010 voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
[Verdachte] en ik zijn in november 2007 uit elkaar gegaan. Hij zat toen vast. Toen begonnen de bedreigingen. De bedreigingen waren elke dag. Hij zei dingen als: 'Ik laat jullie dood maken, er zit hier wel een Pool bij mij in de gevangenis die dat voor mij wil doen".
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer PL0940/07-118876 (pagina 58 van het proces-verbaal genummerd onder 1 ) opgemaakt op 18 december 2007 door [verbalisant 5] en [verbalisant 3], beide brigadier van politie Utrecht, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 3]:
Vanaf het moment dat [verdachte] weet dat ik een nieuwe relatie heb met [betrokkene 2] word ik dagelijks op mijn mobiele telefoon door [verdachte] lastiggevallen en bedreigd. Ik word gebeld op mijn telefoonnummer 06-[001]. In die gesprekken zegt [verdachte] continue tegen mij "Wacht maar rothoer, als ik los kom reken ik met je af' en dat hij [betrokkene 2] iets zal gaan aandoen. Hij zegt letterlijk "Ik stuur [betrokkene 4] op [betrokkene 2] af' en "Ik maak [betrokkene 2] dood". Door de wijze waarop [verdachte] mij dagelijks belt voel ik mij echter wel ernstig bedreigd en lig daar 's-nachts wakker van. Hij heeft de afgelopen weken ook al een paar keer gebeld op de mobiele telefoon van mijn vriend [betrokkene 2] en hem ook met de dood bedreigd. Hij heeft tegen [betrokkene 2] onder andere gezegd: "Ik wil datje uit de buurt van [betrokkene 3] blijf anders reken ik echt met je af' en dergelijke bedreigingen. Mijn vriend [betrokkene 2] voelt zich daardoor ook niet lekker omdat wij niet kunnen inschatten of [verdachte] ons iets aan gaat doen als hij vrij is.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer PL0940/08-032067 (als pagina 63 van het proces-verbaal onder 1) opgemaakt op 27 februari 2008 door [verbalisant 3] en [verbalisant 6], beide brigadier van politie Utrecht, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 3]:
Op 31 januari 2008 heb ik aangifte gedaan van bedreiging met de dood tegen mijn ex-vriend [verdachte].
Vanaf het moment dat ik aangifte tegen hem heb gedaan word ik nog steeds dagelijks door hem gebeld op mijn mobiele telefoon en met de dood bedreigd.
In die telefoongesprekken word ik door [verdachte] bedreigd met de woorden:
- Als ik buiten kom dan maak ik jullie echt af;
- Ik maak jou dood;
- Ik maak jullie allemaal dood (...);
- (...) Denk maar niet dat ik je met rust laat..
Door zijn bedreigingen voel ik mij ernstig bedreigd en vrees voor mijn leven.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer PL0940/08-032048 (pagina 75 van het proces-verbaal onder 1) opgemaakt op 28 april 2008 door [verbalisant 2], brigadier van politie Utrecht voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 3]:
Sinds een week of vijf vertelt [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) mij telefonisch dat ik weg moet gaan bij mijn vriend [betrokkene 2] omdat zoals hij zegt: "Er rare dingen gaan gebeuren in het huis van [betrokkene 2]".
7. De verklaring van [betrokkene 2] afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris op 12 februari 2010 voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
[Verdachte] belde mij eigenlijk wel iedere dag. Hij belde zowel op de telefoon van [betrokkene 3] als op die van mij. Nadat [betrokkene 3] de telefoon weg had gedaan, bleef [verdachte] bellen. Ook naar de ouders van mij en van [betrokkene 3].
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer PL0940/08-032048 (als pagina 65-66 van het proces-verbaal onder 1 ) opgemaakt op 28 april 2008 door [verbalisant 2], brigadier van politie Utrecht, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven als verklaring van [betrokkene 2]:
Op vrijdag 18 april 2008 omstreeks 15.00 uur werd ik door [verdachte] op mijn GSM gebeld. [Verdachte] vertelde mij toen dat "[...]" mij moest hebben en dat "[...]" mij koud ging maken. Hij vertelde toen dat [betrokkene 5] mij ging pakken. [Verdachte] zei toen tegen mij: "Let op, ik ga je pakken, maar ik ga het niet zelf doen". "Ik laat het doen en de Joegoslaven gaan je pakken en zo". Ik voelde me daardoor bedreigd. Hij blijft maar dreigen. [Betrokkene 3] en ik komen er niet van af.
9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0940/08-003739, gesloten en getekend op 28 december 2008 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier van politie Utrecht, voor zover inhoudende:
(pagina 06)
Tijdens zijn voorlopige hechtenis en aansluitend gevangenisstraf met betrekking tot de door hem gepleegde overval, mishandeling en bedreiging is [verdachte] van 23-11-07 tot 02-04-08 gedetineerd geweest in het Huis van Bewaring "Almere Binnen" gevestigd aan de Caissonweg 2 te Almere. Na 02-05-08 werd [verdachte] aanvankelijk overgeplaatst naar de PI in Heerhugowaard en later in de PI Zoetermeer.
Tijdens de detentie van [verdachte] zijn [betrokkene 3] en [betrokkene 2] gaan samenwonen in [plaats].
(pagina 16)
Inbeslagname bescheiden.
Door de verbalisant [verbalisant 4] werden de navolgende
goederen onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen:
• een papiertje met het telefoonnummer van [betrokkene 3] (document "A")
• een briefje met het adres van het chalet (document "B")
• een enveloppe met aantekeningen (document "C")
• een briefje met plattegrond van het chalet (document "D")
10. De voornoemde in beslag genomen goederen, zijnde schriftelijke bescheiden als bedoeld in artikel 339 onder 5e van het Wetboek van Strafvordering, in kopie opgenomen in het dossier op respectievelijk pagina 25, 26, 27 en 28.
11. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0940/08-003739, gesloten en getekend op 28 december 2008 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier van politie Utrecht, voor zover inhoudende:
(pagina 17)
Onderzoek bezoekersadministratie PI Almere
Ingevolge interne richtlijnen kunnen gedetineerden in de PI Almere alleen bezocht worden nadat de eventuele bezoekers met naam en geboortedatum door de betreffende gedetineerde op de bezoekerslijst worden geplaatst.
Uit het onderzoek in de PI is gebleken dat [betrokkene 6], de broer van verdachte [verdachte], op 04-02-08 door [betrokkene 1] op de bezoekerslijst is gezet.
12. Een overzicht personen met relaties 1121 Almere Binnen, zijnde een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 339 onder 5e van het Wetboek van strafvordering, houdt onder meer in:
(pagina 36)
Vipsnr. Naam rel relatie naam relatie geboortedatum telefoonnummer ongew. t/m
[nummer] [betrokkene 1] (...)
[nummer] [betrokkene 6] [geboortedatum]/1967
Door verbalisant [verbalisant 1] is op 15 oktober 2008 op het formulier de navolgende opmerking bijgeschreven:
- [betrokkene 1] heeft namen zelf op de bezoekerslijst gezet
- op 04-02-08 is [betrokkene 6] [geboortedatum]-67 op de lijst gezet.
13. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer PL0940/08-319744 (pagina 84 -86 van het proces-verbaal onder 1) opgemaakt op 23 oktober 2008 door [verbalisant 1], brigadier van politie Utrecht, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1]:
Ongeveer een week nadat ik was binnengekomen in de PI begon [verdachte] met mij te praten over de liquidatie. [Verdachte] zei tegen mij dat hij iemand zocht die [betrokkene 2] op wilde ruimen. Hij zei op een gegeven moment: "Zo iemand moet je neerknallen. Hij was mijn beste vriend. Hij heeft mijn vrouw afgepakt." Hij sprak over [betrokkene 2]. [Verdachte] is helemaal doorgedraaid. [Verdachte] heeft misschien wel 1000 x met [betrokkene 3] gebeld. Er waren heel veel gesprekken waarin [verdachte] [betrokkene 3] uitschold. De allereerste keer dat ik met [verdachte] over de liquidatie sprak was op de luchtplaats. [Verdachte] zei op een gegeven moment: "Zo iemand moet je neerknallen". In de loop van het gesprek vroeg [verdachte] aan mij: "[Betrokkene 1], kun jij dat niet regelen voor mij?" Wij hadden het daarvoor over de liquidatie van [betrokkene 2] gehad.
[verdachte] bedoelde hier dus mee dat hij graag wilde dat ik de liquidatie van [betrokkene 2] zou regelen. Ik zei daarop dat dat mogelijk was maar dat ik details moest weten. Als ik de details had dan zou ik de mensen op bezoek kunnen laten komen die dat zouden kunnen klaren. Toen [verdachte] met mij over de liquidatie sprak vertelde ik hem dat ik voor 40.000 euro wat voor hem kon doen. [Verdachte] en ik hebben toen afgesproken dat de broer van [verdachte] bij mij op bezoek zou komen. Ik zou die broer van [verdachte] dan tijdens dat bezoek vertellen aan wie die broer de 40.000 euro moest geven. Daarnaast vertelde [verdachte] mij dat er ook drugs in de kruipruimte van het huis zouden liggen. Dat mochten wij dan ook hebben. Ik heb de naam van de broer van [verdachte] in het bijzijn van [verdachte] op de bezoekerslijst gezet. Ik moest daar ook de geboortedatum van de broer op invullen. Die geboortedatum kreeg ik van [verdachte].
Ongeveer 2 à 3 weken voordat ik het verhaal aan [betrokkene 7] (het hof begrijpt de senior penitentiair inrichting medewerker) vertelde, kreeg ik van [verdachte] een briefje met een plattegrond van de woning van [betrokkene 2]. Ik heb dat briefje dus 2 à 3 weken in het bezit gehad. Op een gegeven moment besprak ik met [verdachte] waar [betrokkene 2] geschoten moest worden. Volgens [verdachte] was de beste plaats bij [betrokkene 2] thuis. Ik vroeg toen aan [verdachte] hoe het huis eruit zag. [verdachte] zei toen dat hij het voor mij zou tekenen. Ik zei dat hij het en beetje groot moest tekenen. [Verdachte] vertelde erbij waar het voorhuis en het achterhuis was. Ook gaf hij uitleg over de rest van de tekening.
U toont mij vier briefjes:
Briefje A:
"06-[001]"
"[betrokkene 3]"
Briefje B:
"Chaletpark [A] 06-[002]
[a-straat 1]
[plaats]"
Briefje C;
"Dansen - bruin - hond....
heeft schatje"
Plattegrond D:
"auto's naam camping...."
Over briefje A kan ik zeggen dat dit briefje door [verdachte] is geschreven in mijn bijzijn. Het nummer is het nummer van [betrokkene 3]. Ik kreeg dat nummer van [verdachte] zodat wij van tevoren [betrokkene 3] konden bellen om te kijken of zij daar ook was. Het was niet de bedoeling dat [betrokkene 3] bij de liquidatie zou zijn. Dan zou er namelijk een getuige zijn. Het was het idee van [verdachte] om [betrokkene 3] te bellen. Volgens mij vertelde [verdachte] mij dat [betrokkene 3] soms ook bij de zus of nicht van [verdachte] logeerde. Het zou dus kunnen dat [betrokkene 3] bij de zus of nicht van [verdachte] was. Dat zou dus een goed moment zijn voor de liquidatie.
Briefje B heb ik van [verdachte] gekregen. [Verdachte] vertelde mij dat dit het adres was van het huis van [betrokkene 2]. Met ook nog het telefoonnummer van [betrokkene 2] er bij.
Briefje C is wel geschreven door [verdachte]. Het eerste woord is "Dansen". Dat is de naam van de bruine hond van [betrokkene 2]. Verder staan er de naam van [betrokkene 2] op. Dat [betrokkene 2] lang en mager is. Ik kreeg deze informatie van [verdachte]. [Verdachte] zei bijvoorbeeld dat als we naar het huis zouden gaan en de hond met de naam "Dansen" aan zouden spreken dan werd de hond rustig. Verder vertelde [verdachte] dus dat [betrokkene 2] in een combibusje rijdt en dat hij lang en mager is.
Briefje D is een plattegrond die door [verdachte] is getekend. Hij heeft 's avonds in zijn cel de tekening gemaakt en de tekening de volgende dag aan mij gegeven. Op de tekening is te zien dat je om het huis moet rijden om de auto te parkeren. Althans daar parkeert [betrokkene 2] altijd zijn auto. De huisbel is aan de voorzijde. Verder heeft hij de keuken en de badkamer aangegeven.
14 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer PL0940/08-003739 (als pagina -1 en 2- doorgenummerd 93 en 94 van het proces-verbaal onder I ) opgemaakt op 10 juli 2008 door [verbalisant 2] en [verbalisant 8], respectievelijk brigadier van politie Utrecht en buitengewoon opsporingsambtenaar, aktenummer 6016814/0, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 8]:
U toont mij een foto van een man (opmerking verbalisanten: Wij toonden de getuige een politiefoto van [verdachte]). Ik ken deze man als [verdachte]. In de PI Almere ging ik veel met hem om. Ik weet dat deze [verdachte] relatieproblemen had. Zijn beste vriend had namelijk een relatie met zijn vriendin. Ik hoorde dat hij ruzie maakte door de telefoon. U toont mij een andere foto van een man (opmerking verbalisanten: Wij toonden de getuige een politiefoto van [betrokkene 1]). Ik ken deze man als [betrokkene 1] die bij mij en [verdachte] op de afdeling in de PI Almere zat. We gingen veel met elkaar om. Ik heb inderdaad van [betrokkene 1] gehoord dat [betrokkene 1] benaderd is door [verdachte] om de vriend van [betrokkene 3] om te leggen, te laten vermoorden. [Betrokkene 1] vertelde mij dat hij daar dan iets van 20.000 euro voor zou krijgen van [verdachte]. [Betrokkene 1] vertelde dat [betrokkene 6], de broer van [verdachte], bij [betrokkene 1] op bezoek zou komen om het verder door te spreken. [Betrokkene 1] en ik hebben over de plannen van [verdachte] gesproken, over het vermoorden van de vriend van zijn vriendin. Uiteindelijk hebben we besloten dat [betrokkene 1] een bewaker zou aanspreken en hem zou vertellen wat [verdachte] aan hem had gevraagd.
15. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer 20080030567 (als pagina 103-105 van het proces-verbaal onder 1) opgemaakt op 30 juli 2008 door [verbalisant 9], hoofdagent van regiopolitie Flevoland, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 7]:
Ik ben werkzaam als senior penitentiair inrichting medewerker in de Penitentiaire Inrichting Almere Binnen. Op 23 april 2008 vroeg gedetineerde [betrokkene 1] mij of hij mij die middag even kon spreken. Ik vroeg aan [betrokkene 1] wat hij mij wilde vertellen. Ik hoorde dat hij zei dat hij was benaderd door [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1971. Ik hoorde dat [betrokkene 1] zei dat [verdachte] hem had gevraagd of hij [betrokkene 1], via buiten, buiten de gevangenis ervoor kon zorgen dat de vriend van zijn vrouw/vriendin, omgelegd kon worden. Ik hoorde dat [betrokkene 1] zei dat [verdachte] hem als vergoeding voor deze liquidatie 7 kilo drugs had toegezegd. Ik heb vervolgens [betrokkene 1] gevraagd of hij de naam van die nieuwe vriend van de vrouw van [verdachte] wist. [Betrokkene 1] gaf mij het adres van die vriend van [verdachte] waar nu ook de vrouw van [verdachte] zou wonen. Het adres was: Chaletpark [A], [a-straat 1], [postcode] te [plaats]. Telefoonnummer 06-[002].
Ik hoorde dat [betrokkene 1] zei dat hij een plattegrond van [verdachte] van het chalet had gekregen. Ik zag dat [betrokkene 1] mij een tekening liet zien en dat er een kelder of ruimte zou zitten waar die 7 kilo drugs verstopt zou liggen. [Betrokkene 1] vertelde mij dat hij deze drugs dan kon pakken als betaling voor het omleggen van die nieuwe vriend van de vrouw van [verdachte]."
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van het gebruik van het bewijs van de verklaring van de niet verschenen getuige [betrokkene 1] het volgende overwogen:
"Getuige [betrokkene 1]
Uit het dossier volgt dat de getuige [betrokkene 1] door de politie is gehoord, dat het verzoek van de verdediging om de getuige opnieuw te horen zowel in eerst aanleg als in hoger beroep is toegewezen en dat een nader verhoor in aanwezigheid van de verdediging niet heeft plaats gevonden. Ondanks pogingen daartoe is de getuige niet te traceren.
Vooropgesteld moet worden dat het bepaalde in artikel 6 EVRM met zich meebrengt dat de verdediging een adequate en daadwerkelijke mogelijkheid moet zijn geboden om een getuige te ondervragen. Voorts is van belang, dat indien de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen effectueren, dit niet zonder meer betekent dat een tegenover de politie afgelegde verklaring niet zou kunnen bijdragen aan het bewijs.
Het hof is in de gegeven situatie van oordeel, gelet op de door de autoriteiten geleverde inspanningen om de getuige te traceren en te doen horen, dat de verklaring van de getuige [betrokkene 1] voor het bewijs kan worden gebruikt en dat daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan het recht van de verdediging op een eerlijk proces. Daarbij is voor het hof van belang dat de verklaring van de getuige voldoende steun vindt in hierna genoemde andere bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien.
De getuige [betrokkene 3] heeft immers verklaard dat verdachte haar telefonisch vertelde dat ze weg moest bij [betrokkene 2]s omdat "er rare dingen gaan gebeuren in het huis van [betrokkene 2]".
De getuige [betrokkene 8], die met verdachte en [betrokkene 1] in de PI Almere heeft gezeten, heeft verklaard dat [betrokkene 1] hem vertelde dat verdachte hem had gevraagd [betrokkene 2] te laten vermoorden. [Betrokkene 1] zou daar € 20.000,= voor krijgen. [Betrokkene 8] en [betrokkene 1] besloten daarna een bewaker hiervan in kennis te stellen om te voorkomen dat verdachte iemand zou benaderen die het wel wilde doen.
De getuige [betrokkene 7], medewerker in de PI Almere heeft verklaard dat [betrokkene 1] hem in kennis had gesteld van de voorgenomen liquidatie van [betrokkene 2], zijnde de nieuwe vriend van [betrokkene 3].
Bij getuige [betrokkene 1] werden voorts onder meer de volgende goederen in beslag genomen:
- een papiertje met het telefoonnummer van [betrokkene 3];
- een briefje met het adres van een chalet en;
- een plattegrond van een chalet.
Uit onderzoek van de politie blijkt dat de tekening - die onder [betrokkene 1] in beslag is genomen en die volgens de verklaring van [betrokkene 1] van verdachte afkomstig is - enige gelijkenis vertoont met de woning van [betrokkene 2]s. Dit sluit aan bij de verklaring van [betrokkene 1] dat hij van verdachte een plattegrond had gekregen omdat verdachte vond dat [betrokkene 2] het beste in zijn eigen huis "geschoten" kon worden.
Uit onderzoek in de PI Almere blijkt voorts dat de broer van verdachte, [betrokkene 6], door getuige [betrokkene 1] op zijn bezoekerslijst is gezet, hetgeen in overeenstemming is met de verklaring van [betrokkene 1] dat hij die naam op de bezoekerslijst had gezet.
Het hof is van oordeel dat het ook overigens door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in een eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 6 EVRM, althans ontoereikend gemotiveerd, de veroordeling ter zake van feit 2 heeft gebaseerd op de verklaring van de getuige [betrokkene 1] die door de verdediging niet kon worden ondervraagd.
3.2. Het Hof heeft de tegenover de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 1] (bewijsmiddel 13) op 23 oktober 2008 tot het bewijs gebezigd, op de grond dat - kort gezegd - het bewijs van de betrokkenheid van de verdachte bij het hem onder 2 tenlastegelegde voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, zodat er geen aanleiding is de verklaring van het bewijs uit te sluiten.
3.3. In het licht van het EVRM is het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal voor zover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende verklaring niet zonder meer ongeoorloofd en in het bijzonder niet onverenigbaar met art. 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, EVRM. Van die ongeoorloofdheid is geen sprake indien de verdachte niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen, doch die verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit laatste moet aldus worden begrepen dat reeds voldoende is als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist (vgl. HR 29 januari 2013, LJN BX5539).
3.4. Het Hof heeft in de hiervoor onder 2.3 weergegeven overwegingen geoordeeld dat de verklaring van [betrokkene 1] bruikbaar is voor het bewijs nu de verklaring van de getuige in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. In het licht van hetgeen uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt, in het bijzonder met betrekking tot de bedreigende telefoongesprekken die de verdachte tenminste dagelijks voerde met getuigen [betrokkene 3] en [betrokkene 2] en hetgeen door de getuigen [betrokkene 8] en [betrokkene 7] is verklaard met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen en met betrekking tot de omstandigheid dat de getuige [betrokkene 1] de broer van de verdachte op de bezoekerslijst heeft gezet, geeft dat oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Aldus heeft het Hof dan ook geen inbreuk gemaakt op het recht van de verdachte op een eerlijk proces en diens ondervragingsrecht in de zin van art. 6, eerste lid en derde lid aanhef en onder d, EVRM. Het middel is in zoverre tevergeefs voorgesteld.
3.5. De in de toelichting op het middel voorts vervatte klacht dat aan de verdachte niet een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende compensatie is geboden voor het ontbreken van de mogelijkheid tot ondervraging van de getuige [betrokkene 1] behoeft niet te worden besproken. Immers is deze toets slechts van toepassing op gevallen waarin voldoende steunbewijs ontbreekt, hetgeen in deze zaak niet het geval is.
3.6. Het middel faalt mitsdien.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren.
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie jaren en elf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 maart 2013.