Conclusie
Rabobankof
de banken verweerders in cassatie gezamenlijk als
[verweerders]. Verweerder sub 1, [verweerster 1] B.V. (in het bestreden arrest abusievelijk aangeduid als [verweerster 1] B.V. ) duid ik verkort aan als
[verweerster 1]en verweerder sub 2, [verweerder 2] in persoon, als
[verweerder 2].
1.Feiten
[A]) is in 2005 eigenaar geworden van de Villa […] aan de [a-straat 1] te [plaats] (hierna:
de Villa).
[E]), [H] B.V. (hierna:
[H]) en [G] B.V. (hierna:
[G]).
[D]) is (indirect) enig aandeelhouder van [E] en [F] B.V. (hierna:
[F]) is (indirect) enig aandeelhouder van [G] . Zie het onderstaande schema:
de dividenduitkering) van in het totaal € 435.000,--. Als gevolg daarvan is het eigen vermogen van [H] afgenomen van € 487.866,-- (eind 2011) tot € 52.866 (eind 2012) [5] en de liquide middelen van € 448.312,-- (eind 2011) tot € 15.847,-- (eind 2012). [6]
met een voorstel om de situatie te herstellen naar de situatie van voor de dividenduitkering”. [7] In een sommatiebrief van 30 september 2013 schrijven de raadslieden van de bank aan [verweerder 2] : [8]
2.Procesverloop
de rechtbank) en gevorderd om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (i) [verweerders] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 435.000,, te vermeerderen met de proceskosten en de nakosten en (ii) [verweerder 2] te veroordelen in de beslagkosten.
verwacht tekortop de aan [A] verstrekte financiering. [16]
het hof) in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank. Zij hebben gevorderd dat het vonnis wordt vernietigd en de vorderingen van Rabobank worden afgewezen, met veroordeling van de bank in de kosten van het geding in beide instanties.
over vrije middelen beschikken om aan de rente- en aflossingsverplichtingen van [A] B.V. te voldoen.” Het gaat er immers niet om of de garanten op enig moment over vrije middelen beschikken om de vordering van de bank te voldoen, maar om de vraag of zij in geval van executie van genoemd vonnis voor (een deel van) de lening aan [A] voldoende verhaal bieden. De bank heeft geen voldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld - laat staan te bewijzen aangeboden - die de conclusie rechtvaardigen dat het (al dan niet gedeeltelijk) onmogelijk is om haar vordering op de garanten te verhalen. Tegen die achtergrond heeft de bank dus onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat zij de door haar gestelde schade van € 435.000,- heeft geleden. Voor toewijzing van de gevorderde schadevergoeding is daarom geen plaats.
3.Voorafgaande opmerkingen
paritas debitorumin acht te nemen, vind ik het verschil in behandeling tussen de drie garanten opmerkelijk. Het enige verschil in de positie van [H] enerzijds en die van de twee andere garanten anderzijds lijkt te zijn dat in het geval van [H] het vermeende ontbreken van verhaalsmogelijkheden is ‘georganiseerd’ door de dividenduitkering, terwijl ten aanzien van de twee andere garanten een andere oorzaak (‘onvoldoende vrije middelen’) is aangevoerd, die door [verweerders] gemotiveerd is betwist. Daarnaast valt niet uit te sluiten, zoals [verweerders] ook hebben opgemerkt, dat de twee andere garanten (en hun bestuurders) door Rabobank bewust buiten schot zijn gelaten omdat deze partijen, althans de natuurlijke personen achter deze partijen, (indirect) deelnemen in [I] B.V. [19] Daar hadden zij kennelijk wel de (vrije) middelen voor. Deze twee partijen zijn, anders dan [H] , kennelijk cliënten van Rabobank.
4.Bespreking van het cassatieberoep
Inleiding
Nimox / Van den End q.q.. [24] In die zaak ging het om een besluit van Nimox B.V., op dat moment enig aandeelhouder van Auditrade B.V., tot uitkering en betaalbaarstelling van dividend. De vordering tot betaling van dividend werd direct omgezet in een lening van Nimox aan Auditrade waarbij aan Nimox zekerheden werden verschaft. Auditrade ging kort daarna failliet. De curator spande met succes een procedure aan tegen Nimox. De Hoge Raad oordeelde dat ook indien van de geldigheid van een dividendbesluit (bij gebreke van vernietiging) moet worden uitgegaan, de uitvoering van het besluit of het door de uitoefening van het stemrecht bewerkstelligen van dit besluit tegenover derden, zoals schuldeisers van de vennootschap,
onrechtmatig kan zijn(rov. 3.3.1). Nimox had in cassatie het tegendeel betoogd, namelijk dat in genoemde situaties een besluit tot dividenduitkering
nietonrechtmatig
kanzijn.
Nimoxging het om aandeelhoudersaansprakelijkheid wegens stemgedrag. In de onderhavige zaak zijn de bestuurder en middellijk bestuurder van de vennootschap die dividend uitkeert persoonlijk aansprakelijk gesteld omdat zij aan dat besluit uitvoering hebben gegeven. Dat de
uitvoeringvan een dividendbesluit ook onrechtmatig
kanzijn indien de geldigheid van dat besluit zelf niet is bestreden, zoals uit het arrest
Nimoxblijkt, is hier niet in geschil. Een tweede verschil is dat in
Nimoxde dividenduitkering bedrijfseconomisch duidelijk onverantwoord was; Auditrade ging kort daarna failliet en haar crediteuren werden direct benadeeld en leden dus schade. In de onderhavige zaak was er medio 2014, toen Rabobank de onderhavige procedure is gestart, geen enkele concrete aanwijzing dat [H] als gevolg van (het besluit tot) de dividenduitkering insolvabel was geworden.
Reinders Didam [25] over een dividenduitkering die leidde tot het faillissement van de dochteronderneming. Het gerechtshof had vastgesteld dat de dividenduitkering en een daarop gevolgde verrekening crediteuren van de vennootschap had benadeeld. A-G Timmerman was het met het gerechtshof eens en de Hoge Raad verwierp het beroep van Reinders Didam met toepassing van art. 81 RO. De positie van de dochtervennootschap in die zaak kan niet met de positie van [H] worden vergeleken.
Zandvliet/ING. [26] Ik ga daar op in bij de bespreking van subonderdeel 1a(iii).
In het cassatiemiddel klaagt Rabobank in de kern dat het hof heeft miskend dat de verslechterde verhaalsmogelijkheid ten laste van hoofdelijk schuldenaar [H] als schade kwalificeert, ongeacht of en in hoeverre de bank de mogelijkheid heeft om haar vordering op [A] ten laste van andere hoofdelijk garanten te verhalen (onderdeel 1 (a))” [27] Eigenlijk zegt Rabobank hier twee dingen: (i) een verslechterde verhaalsmogelijkheid bij één hoofdelijk schuldenaar vormt als zodanig schade en (ii) dat wordt niet anders als dezelfde vordering ook opeisbaar is of kan worden tegenover andere hoofdelijk schuldenaren.
Ontvanger/Amrouitgemaakt dat schade niet eerder ontstaat dan op het tijdstip waarop er geen vooruitzicht meer is dat de vordering zal worden voldaan. [29] De enkele omstandigheid dat de verhaalsmogelijkheid als schuldeiser is verslechterd – nog daargelaten of die situatie zich hier voordoet – brengt derhalve niet mee dat een schuldeiser dientengevolge schade lijdt.
RCI Financial Services/Kastrop. [30] Daarin oordeelde de Hoge Raad dat het verkrijgen van een slechtere zekerheidspositie – geen eerste maar een tweede pandrecht – niet meebrengt dat de schuldeiser dientengevolge schade lijdt.
hetzelfdevermogensbelang van de bank. [32] Eventuele schade aan het vorderingsrecht jegens één hoofdelijk schuldenaar ( [H] ) maakt derhalve nog niet dat het vermogen van de bank daardoor is ‘geraakt’ en zij hierdoor vermogensschade lijdt. Zoals [verweerders] terecht aanvoeren, geldt dat als [H] onvoldoende verhaal zou bieden voor de hoofdelijke schuld, maar de bank de vordering op [D] en/of [F] zou (kunnen) verhalen, de vordering van de bank is voldaan en zij geen schade lijdt. [33]
Ontvanger/Roelofsen. [35] Volgens Rabobank dient in dit geval te worden geabstraheerd van de hoofdelijke garantstellingen van [D] en [F] , omdat die garantstellingen uitsluitend ertoe dienen om de bank extra zekerheid te bieden. Bij die stand van zaken zou het onwenselijk zijn als [verweerders] aan de overige garantstellingen een geldig verweer zouden kunnen ontlenen. [36] Zij verwijst daarbij naar het arrest
Zandvliet/ING. [37] Ik meen dat ook deze klacht niet tot cassatie kan leiden.
schadeheeft toegebracht.
Ontvanger/Roelofsengaat daar niet over en kan de bank daarom niet baten.
Zandvliet/INGgaat mank, omdat daaraan een geheel ander feitencomplex ten grondslag lag. ING had aan Standard een tweetal kredieten verstrekt en kreeg tot extra zekerheid een pandrecht op een vordering van Standard op de Stichting Wereld Natuurfonds (hierna:
WNF) uit hoofde van een tussen die partijen gesloten samenwerkingsovereenkomst. Toen Standard van ING uitstel van haar aflossingsverplichtingen kreeg zegde Zandvliet – de indirect bestuurder van Standard – aan ING toe dat Standard het van WNF te ontvangen bedrag zou gebruiken voor de aflossing van de kredieten. Die toezegging werd vervolgens niet nagekomen: het van WNF ontvangen bedrag werd gestort op de derdenrekening van de raadsman van Standard, kennelijk om andere schuldeisers te voldoen. ING sprak Zandvliet aan op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Zandvliet verweerde zich met de stelling dat ING geen schade had geleden, omdat ING WNF nog kon aanspreken uit hoofde van het pandrecht.
dezelfdeprestatie aan de bank zijn verschuldigd), omdat [verweerders] zijn aangesproken wegens de – verwachte – niet-nakoming door [H] van de vordering van de bank waarop de hoofdelijkheid ziet.
het (al dan niet gedeeltelijk) onmogelijk is om haar vordering op de garanten te verhalen.” [42] Door te eisen dat wordt aangetoond dat verhaal op de overige garanten
onmogelijkis, heeft het hof de lat voor het te leveren bewijs te hoog gelegd, aldus Rabobank. [43]
geen vooruitzicht” meer bestaat dat de vordering zal worden voldaan (zie hiervoor, 4.7). Gelet hierop getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting het oordeel van het hof dat de bank voldoende concreet had moeten onderbouwen dat verhaal op de garanten (gedeeltelijk) onmogelijk is. De aangelegde maatstaf is niet te strikt, ook omdat een
gedeeltelijkeonmogelijkheid kan volstaan om schade aan te nemen.