Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
(hof: haar broer)en vriendinnen berichten had gestuurd met daarin de tekst: “Help ik moet hier weg!”. Ze kon kennelijk niet weg.
(het hof begrijpt: [betrokkene 5] en [slachtoffer] )zijn gaan slapen.
(het hof begrijpt: haar broer [betrokkene 3] )wil weg’
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
eerstemiddel klaagt dat het hof de bewezenverklaring uitsluitend heeft doen steunen op de verklaringen van [slachtoffer] , althans dat ’s hofs oordeel dat is voldaan aan het wettelijke bewijsminimum in een nadere bewijsoverweging onbegrijpelijk en/of onvoldoende is gemotiveerd. Het argument dat het hof geen reden ziet om te twijfelen aan de juistheid en/of betrouwbaarheid van de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen en de door haar verzonden berichten zou niet (zonder meer) betekenen dat de bewezenverklaring niet uitsluitend is gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer] . En de gebruikte bewijsmiddelen zouden onderstrepen dat aan de bewezenverklaring uitsluitend de door [slachtoffer] benoemde feiten en omstandigheden ten grondslag liggen.
unus testis-regel biedt is voldaan.
tweedemiddel klaagt dat het hof ten onrechte bewezen heeft verklaard dat de verdachte door feitelijkheden aangeefster heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, althans dat ’s hofs nadere bewijsoverweging dat sprake is geweest van feitelijkheden waardoor de verdachte het slachtoffer heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen onjuist en/of onbegrijpelijk is. Van ‘door een feitelijkheid dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen’ is volgens de steller slechts sprake indien de verdachte door de feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Nu aangeefster in eerste instantie sliep zou, zo begrijp ik, van het door feitelijkheden dwingen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen geen sprake zijn. Voorts zou het zichzelf aftrekken in het bijzijn van aangeefster niet een feitelijkheid zijn geweest waardoor de verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Daarbij wijst de steller van het middel erop dat aangeefster zich slapende heeft gehouden en dus van enige voor de verdachte kenbare vorm van verzet geen sprake is geweest.
derdemiddel klaagt dat de behandeling na het instellen van het cassatieberoep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden.