ECLI:NL:HR:2009:BH5725
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Dwang tot het dulden van ontuchtige handelingen en de bewijsvoering in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van het dwingen van een slachtoffer tot het dulden van ontuchtige handelingen, zoals het aanraken van de vagina en het zoenen op de wang. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de feiten ontoereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad stelde voorop dat er van dwang sprake kan zijn indien de verdachte opzettelijk een situatie heeft gecreëerd waarin het slachtoffer zich niet tegen de handelingen kon verzetten. De Hoge Raad concludeerde dat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer kon worden afgeleid dat de verdachte zodanige psychische druk had uitgeoefend of het slachtoffer in een afhankelijkheidssituatie had gebracht. De bewezenverklaring was dus onvoldoende onderbouwd, wat leidde tot de vernietiging van de bestreden uitspraak. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral in gevallen van seksuele delicten.