2.5Uit de stukken van het geding blijkt dat zowel het openbaar ministerie als de klaagster tijdens de beklagprocedure uitvoerig hun standpunten uiteen hebben gezet met betrekking tot het beslag en de verdenking jegens de klaagster die volgens het openbaar ministerie aan het beslag ten grondslag ligt. De rechtbank heeft deze standpunten als volgt samengevat en het beklag op 28 juni 2018 met de volgende overwegingen ongegrond verklaard:
‘’3. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De (schriftelijke) standpunten van het Openbaar Ministerie houden gezamenlijk onder meer - kort samengevat - het volgende in.
Naar aanleiding van een aangifte van [G] is de verdenking ontstaan van misbruik van telefoonverkeer naar internationale bestemmingen en witwassen. Het betreft ‘telefoonverkeer’ middels Voice over internet Protocol gesprekken (hierna: VoIP-verkeer). Het feitencomplex gaat om het termineren van telefoonverkeer dat door [B] is aangeboden aan [G] om door te geleiden aan [D] . [D] geleidde dit vervolgens weer door aan [E] en [F] , waarbij dit uiteindelijk moest worden doorgeleid naar bestemmingen in andere (dure) landen. [B] betaalde [G] via een prepaidaccount en [D] maakte gebruik van de Amerikaanse factoringmaatschappij [klaagster] , klaagster. [klaagster] incasseerde de betaling van [G] en betaalde namens [D] aan [E] en [F] , onder meer via een Amerikaans betalingsplatform [H] .
Uit onderzoek van [G] , bevestigd door het NFI, blijkt dat op grote schaal een signaal is gegenereerd dat voorwendde dat telefoonverkeer plaatsvond zonder dat er daadwerkelijk gebeld werd. Dit betekent dat de bijbehorende geldstroom betrekking heeft op een niet geleverde dienst en dus geen enkel economisch doel heeft, waardoor de verdenking is ontstaan dat sprake is van witwassen. Ten aanzien van klaagster is de verdenking ontstaan dat zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat de gelden afkomstig zijn uit misdrijf.
Het onderzoek richt zich, naast deze witwas-carrousel, op de daarmee verband houdende BTW-carrousel met onder andere als verdachten [E] , [F] en [D] . Deze BTW-carrousel dient ter neutralisering van de BTW als gevolg van het VoIP-verkeer. Dit houdt in dat ook ten aanzien van klaagster sprake is van verdenking van deelname aan een criminele organisatie immers om te zorgen dat deze neutralisatie goed verloopt, zal er over de factuurstromen goed moeten worden afgestemd tussen de diverse verdachten.
De verdenking ten aanzien van klaagster is ontstaan door - onder meer - het volgende:
- Het is ongebruikelijk en bovendien erg duur om bij het termineren van VoIP-verkeer een factoringmaatschappij te gebruiken. Het door klaagster overgelegde rapport van [I] is dermate algemeen, dat daaruit niet een ander standpunt kan worden herleid. Bovendien hebben diverse bij het strafrechtelijk onderzoek betrokken personen, waaronder [betrokkene 1] ( [G] ), verklaard dat factoring niet zeer gebruikelijk is dan wel hun niet bekend is. Bovendien blijkt niet uit de contracten die [D] met haar afnemers heeft, [E] en [F] , dat dagelijks betaald zou moeten worden, zodat inschakeling van een factoringmaatschappij/escrowplatform ook niet nodig zou zijn.
- De telecomlijnen en financieringslijnen kunnen niet onderscheiden worden bekeken nu er een fake-datalijn wordt gecreëerd, waarmee wordt voorgewend dat de daar tegenoverstaande geldstromen een economisch doel hebben gehad. Uit onderzoek blijkt dat het van meet af aan de bedoeling was dat het VoIP-verkeer vanuit [B] via [G] bij [D] terecht kwam en dat de doorgeleiding van [D] naar [E] en [F] ook vooraf was afgesproken. Dit blijkt onder meer door contact tussen [D] en [J] waarin wordt gesproken over een gegarandeerde afname. Klaagster was op de hoogte van andere in de lijn betrokken partijen. Zo is het gebruik van de diensten van [G] op instigatie van klaagster ontstaan, terwijl hiermee niet bepaald de goedkoopste oplossing is gezocht voor het aanbieden van telefoonverkeer en blijkens de verklaring van [betrokkene 2] ook niet nodig, nu [B] en [D] waarschijnlijk ook rechtsreeks de verbinding hadden kunnen maken.
In de aanvullende reacties is onder meer het volgende aangevoerd:
- Naast dat het ongebruikelijk is in deze business gebruik te maken van een factoringmaatschappij, zoals eerder vermeld, is het de vraag waarom gebruik moest worden gemaakt van een Amerikaanse factoringmaatschappij en een aldaar gevestigd betalings-(escrow) platform, temeer nu klaagster hoge bedragen in rekening brengt, afgezet tegen het minimale bedrag dat [D] aan het VoIP-verkeer verdient, en gelet op de financieel ongezonde situatie van [D] .
- Daarnaast blijkt dat zowel met het VoIP-dataverloop als met de VoIP-data zelf iets aan de hand is. Gedurende de contractsperiode stijgt de omvang van het VoIP-verkeer van [D] explosief naar (dure) buitenlandse bestemmingen. Daarnaast lijkt, gelet op een mail van klaagster en een gesprek tussen [D] met een medewerker van een andere telefoonmaatschappij, sprake te zijn van gegarandeerde inleg dan wel handel.
- Klaagster lijkt niet alleen bij de financiering van de datalijnen van [D] betrokken te zijn geweest, maar ook bij het opzetten van de dataverbindingen en het financieren daarvan. Zo staan de IP-adressen voor de interconnect tussen [G] en [D] op naam van klaagster en wordt technische informatie omtrent deze adressen door/namens klaagster verstrekt.
- Daarnaast lijkt er een directe relatie te bestaan tussen klaagster en [H] , het escrowplatform dat ook op grote schaal wordt gebruikt door diverse bedrijven die deel uitmaken van de (witwas)carrousel/contra-carrousel. Zo loopt al het betalingsverkeer voor het afhandelen van het VoIP-verkeer via [D] , [E] en [F] van [G] via klaagster en het Amerikaanse betalingsplatform [H] . Hierdoor wordt Nederlands toezicht op deze geldstroom ontweken.
- Bovendien lijkt uit onderzoek een nauwe verwevenheid te bestaan tussen [klaagster] en [H] , anders dan klaagsters stelling dat [H] een onafhankelijk betalingsplatform is. Zo lijkt [H] kapitaal aan klaagster te hebben geleend, die op haar beurt funder van [H] is.
Dat [G] , aldus klaagster, zelf ten onrechte is doorgegaan met het aanleveren van telefoonverkeer, staat los van en sluit verdenking van klaagster niet uit.
Tot slot is opgemerkt dat voor witwassen niet is vereist dat de verdenking bestond ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, maar ook kan ontstaan op een later tijdstip. Blijft iemand het voorwerp (in dit geval de vordering) dan desondanks onder zich houden, dan maakt hij zich vanaf dat moment schuldig aan witwassen.
De officier van justitie heeft in verband met voornoemde verdenking en aangevoerde feiten en omstandigheden verklaard zich te verzetten tegen opheffing van de in beslag genomen vordering, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van deze vordering op [G] zal uitspreken.
4. Het standpunt van klaagster.
Klaagster heeft - kort samengevat - aangevoerd dat het Openbaar Ministerie grotendeels met dezelfde argumenten is gekomen, als waarvan de rechtbank in een eerdere beklagprocedure heeft geoordeeld dat deze door de verdediging afdoende zijn ontkracht. Voor het overige heeft de rechtbank destijds geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om aan te nemen dat, voor zover sprake is van witwassen door [D] , klaagster daar enige wetenschap van had of had moeten hebben. Het Openbaar Ministerie kan daarom niet wederom op deze punten een beroep doen.
Daarnaast is kort samengevat aangevoerd dat de officier van justitie klaagster ten onrechte ̶ wederom ̶ in een kwaad daglicht stelt, dat klaagster te goeder trouw is, en dat, voor zover er enig strafbaar feit in de betalings- dan wel telefoonketen is, klaagster daar buiten staat. Zij heeft geen invloed op de telefoongesprekken, en heeft evenmin zicht op de financiële schakels vóór [G] en na [D] . Zij heeft slechts als financier voor [D] opgetreden, hetgeen, net als de gebruikmaking van een escrowplatform ( [H] ), in deze bedrijfsvoering heel gebruikelijk is. Het ingeschakelde escrowplatform is onafhankelijk en staat los van klaagster en inschakeling daarvan was nodig om aan de dagelijkse betalingsverplichtingen te voldoen.
De overige door het Openbaar Ministerie aangevoerde verdachtmakingen betreffen geen strafbare feiten, maar transparante, ook door diverse onderzoekers als zuiver aangewezen, in deze sector gebruikelijke financiële transacties en daarbij horende mailcontacten.
Klaagster acht het dan ook hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de vordering zal verbeurd verklaren.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 5 december 2017 is op de voet van artikel 94 Sv onder [G] beslag gelegd op voornoemde vordering. Het betreft beslag ten laste van [klaagster] , klaagster, die ervan wordt verdacht zich te hebben schuldig gemaakt aan witwassen en deelname aan een criminele organisatie.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van zo’n procedure het dossier, zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, veelal nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (ECLI:NL:HR:2010:BL2823). Het summiere karakter van deze procedure en het belang van het voorkomen dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofdzaak te geven oordeel, is zeer recent nog door de Hoge Raad onderstreept (ECLI:NL:HR:2018:784). In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. In dit geval is sprake van een vordering die volgens het Openbaar Ministerie vatbaar is voor verbeurdverklaring. De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van deze vordering zal uitspreken.
Zowel klaagster als het Openbaar Ministerie zijn in hun standpunten zeer uitvoerig op de verdenking en het dossier ingegaan. Gelet op het hiervoor weergegeven toetsingskader en de aard van deze procedure, kan van de rechtbank niet gevergd worden dat zij op hetzelfde detailniveau op de zaak ingaat; gelet op genoemde jurisprudentie is dat zelfs uitdrukkelijk niet de bedoeling.
De rechtbank constateert dat sprake is van een complex en omvangrijk onderzoek naar fraude (met betrekking tot fake-telefoonverkeer en een daar tegenover staande BTW-geldstroom). Dit onderzoek is nog in volle gang en in dit onderzoek is ook verdenking ten opzichte van klaagster gerezen. Klaagster wordt verdacht van het witwassen van het met het fake-telefoonverkeer gegenereerde geld en deelname aan een criminele organisatie om deze carrousel draaiende te krijgen.
Uit de uitvoerige uiteenzettingen van beide partijen blijkt dat over veel aspecten van de verdenking discussie bestaat. Kennisname van die uiteenzettingen en de onderliggende stukken leidt op dit moment echter niet tot de conclusie dat de verdenking zo overduidelijk zonder enige goede grond wordt gekoesterd, dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak zal uitmonden in een verbeurdverklaring van de vordering waar het beslag op rust.
Het dossier bevat een onderbouwing van de verdenking dat er een grootschalige en georganiseerde fraude heeft plaatsgevonden, waarmee veel geld is witgewassen en waarvan verdachte op enigerlei wijze onderdeel is geweest. Dat de verdediging deze verdenking uitvoerig en gemotiveerd heeft weersproken, doet daar op dit moment onvoldoende aan af.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.’’