Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
29 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door het Openbaar Ministerie tegen een beschikking van de Rechtbank Amsterdam van 7 maart 2017, waarin een klaagschrift is ingediend met betrekking tot de teruggave van in beslag genomen geldbedragen. De geldbedragen waren aangetroffen in de kofferbak van de auto van de beslagene, die werknemer was van de klaagster. De Hoge Raad diende te beoordelen of het belang van de strafvordering zich verzet tegen de teruggave van deze geldbedragen. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank te ver was vooruitgelopen op de mogelijke uitkomst van de hoofdzaak door te concluderen dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter de in beslag genomen geldbedragen later zou verbeurd verklaren. De beslissing van de Rechtbank werd als ontoereikend gemotiveerd beschouwd. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot een beslissing die de Hoge Raad passend achtte. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de Rechtbank en wees de zaak terug naar de Rechtbank Amsterdam voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.