ECLI:NL:HR:2014:865

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
12/05989
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslag en klaagschrift in strafrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam, waarbij een klaagschrift is ingediend door de klaagster, geboren in 1966. De zaak betreft de beoordeling van een beslag dat is gelegd op verschillende voorwerpen, waaronder een Audi, horloges en geld. De Officier van Justitie heeft cassatie ingesteld, omdat de Rechtbank volgens hem niet correct heeft geoordeeld over de voortzetting van het beslag. De Rechtbank had weliswaar het juiste toetsingskader vooropgesteld, maar de maatstaf niet juist toegepast. De Rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering niet meer kan verlangen dat het beslag wordt voortgezet, omdat het Openbaar Ministerie onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat illegale gelden van de belanghebbende zijn gebruikt voor de aanschaf van de inbeslaggenomen voorwerpen. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het belang van strafvordering niet meer vorderde dat het beslag werd voortgezet. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank, maar alleen voor wat betreft de beslissing tot gegrondverklaring van het klaagschrift met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen. De zaak wordt terugverwezen naar de Rechtbank Rotterdam voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

8 april 2014
Strafkamer
nr. 12/05989 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 28 augustus 2012
,nummer RK 11/1256
,op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de beschikking van de Rechtbank voor zover de klaagster niet-ontvankelijk is verklaard in haar klaagschrift - is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking voor zover die aan het oordeel van de Hoge Raad is onderworpen en voor zover die betrekking heeft op andere voorwerpen dan de in de bestreden beschikking met 1 tot en met 16 genummerde voorwerpen waarvan de Officier van Justitie heeft aangegeven dat het belang van de strafvordering zich niet tegen teruggave verzet, in zoverre tot zodanige beslissing met betrekking tot terug- of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de klaagster, mr. I. Appel, advocaat te Amsterdam, heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt, blijkens de toelichting, over de motivering van de beslissing van de Rechtbank tot gegrondverklaring van het klaagschrift voor zover dit klaagschrift betrekking heeft op de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven Audi, horloges en geld.
2.2. De bestreden beschikking houdt met betrekking tot de gegrondverklaring van het klaagschrift het volgende in:
"Het klaagschrift strekt tot opheffing van het op de voet van artikel 94 Sv onder de belanghebbende gelegde beslag, met last tot teruggave aan de klaagster van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Namens de klaagster is in raadkamer hiertoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de voorwerpen aan de klaagster toebehoren en door de klaagster zijn aangekocht uit legale middelen. De klaagster heeft een uitkering naar aanleiding van een verzekeringskwestie ontvangen van € 415.000,=. De inbeslaggenomen voorwerpen zijn (onder andere) hiervan bekostigd en derhalve niet afkomstig van enige (illegale) gelden van de belanghebbende.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voor wat betreft een deel van de inbeslaggenomen voorwerpen geldt dat het belang van strafvordering zich thans niet meer verzet tegen de teruggave hiervan, zodat het beklag op deze onderdelen gegrond verklaart dient te worden. Dit betreffen:
1.-iPad;
2.-desktop computer
3.-mobiele telefoon met nr. 06-[001];
4.-geld uit een melkbus van stichting Zwerfkatten;
5.-portemonnee;
6.-factuur Audi;
7.-lader en pen bij iPad;
8.-iPhone;
9.-stortingsbewijs € 2.400,00;
10.-diverse bescheiden;
11.-betalingsbewijs Toyota t.n.v. [klaagster];
12.-kassabon […] € 820,00 ( schoenenwinkel);
13.-briefje adres [betrokkene];
14.-vier briefjes met mailadressen in zwart etui;
15.-twee briefjes met nummers;
16.-€ 1.220,00 (afkomstig uit melkbus voor Stichting Zwerfkatten); zie overigens ook hierboven sub 4.;
Voor wat betreft de overige inbeslaggenomen voorwerpen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het strafvorderlijk belang zich thans nog verzet tegen een teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen. De klaagster is getrouwd geweest met de belanghebbende. Het is niet ongebruikelijk dat echtgenoten van personen die geld verdienen door middel van criminele activiteiten ook meegenieten van dit geld. De klaagster ontvangt een WAO-uitkering en heeft in 2009 bij de Belastingdienst opgegeven geen vermogen meer te bezitten. Over gelden uit de in 2008 ontvangen verzekeringsuitkering beschikt de klaagster derhalve niet meer. De klaagster heeft geen logische verklaring afgelegd omtrent de herkomst van de financiering van de aangetroffen en in beslag genomen voorwerpen. Nu onvoldoende duidelijk is welke goederen een legale herkomst hebben en welke goederen middels illegale middelen zijn verworven dienen alle goederen aangemerkt te worden als illegaal verworven. Daarnaast is sprake van typologieën van witwasgedrag onder andere gezien de wijze waarop verschillende voorwerpen zijn aangetroffen.
Beoordeling van de klacht
Vooropgesteld wordt dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Niet gevergd kan worden dat ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak wordt getreden.
In een geval als het onderhavige, waarin inbeslagneming op grond van artikel 94 Sv heeft plaatsgehad, dient beoordeeld te worden of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de betrokken klaagster - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
(…)
Voor wat betreft het overige deel van het beklag van de klaagster overweegt de rechtbank als volgt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan de klaagster betaalde verzekeringsuitkering van € 415.000,= reeds moet zijn opgemaakt nu geen restanten van dit geldbedrag bij de doorzoeking van de woning van de klaagster zijn aangetroffen en de klaagster ook bij de Belastingdienst deze gelden na 2009 niet heeft opgegeven. De officier van justitie heeft hierbij ter onderbouwing aangevoerd dat de klaagster in de eerste drie maanden van 2009 een bedrag van € 120.000,= heeft opgemaakt en dat bij voortzetting van dit bestedingspatroon het overige deel van het geldbedrag van de klaagster binnen zeer korte tijd moet zijn opgemaakt.
Het feit dat de klaagster in drie maanden tijd een bedrag van € 120.000,= heeft opgemaakt is onvoldoende om aan te nemen dat de klaagster ook hierna hetzelfde uitgavenpatroon heeft gehanteerd. Dat de klaagster in 2009 bij de Belastingdienst heeft opgegeven over geen vermogen te beschikken, doet daar niet aan af. De relatie van de klaagster ten opzichte van de Belastingdienst met betrekking tot het wel of niet correct opgeven van haar vermogen kan momenteel in deze procedure niet worden beoordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat thans door het openbaar ministerie onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat (illegale) gelden van de belanghebbende zijn gebruikt om de inbeslaggenomen voorwerpen, waarvan thans de teruggave van is verzocht, aan te schaffen, nu door de klaagster voldoende is aangetoond dat de voorwerpen uit de legale bronnen van de klaagster kunnen zijn aangeschaft. Het belang van strafvordering kan derhalve niet meer verlangen dat het beslag wordt voortgezet. Het klaagschrift zal dan ook op dit onderdeel gegrond worden verklaard."
2.3.
De Rechtbank heeft bij de beoordeling van het klaagschrift weliswaar het juiste toetsingskader vooropgesteld, maar de aan te leggen maatstaf niet juist toegepast. Aan haar oordeel dat het belang van strafvordering niet meer kan verlangen dat het beslag wordt voortgezet, heeft de Rechtbank ten grondslag gelegd dat "thans door het openbaar ministerie onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat (illegale) gelden van de belanghebbende zijn gebruikt om de inbeslaggenomen voorwerpen (…) aan te schaffen". Hiermee heeft de Rechtbank als haar oordeel tot uitdrukking gebracht dat niet ervan kan worden uitgegaan dat aan de - in art. 33a, tweede lid onder a, Sr gestelde - voorwaarden is voldaan voor verbeurdverklaring van voorwerpen die toebehoren aan een ander dan de veroordeelde. Daardoor is de Rechtbank, die in dit verband had moeten beoordelen of niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van die voorwerpen zal bevelen, vooruitgelopen op de mogelijke uitkomst van een nog te voeren procedure in de hoofdzaak. De beslissing van de Rechtbank is ontoereikend gemotiveerd. Het middel klaagt daarover terecht.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking, maar uitsluitend wat betreft de beslissing van de Rechtbank tot gegrondverklaring van het klaagschrift ten aanzien van de volgende inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen:
- een auto, merk Audi A5,
- de op de beslaglijsten voorkomende horloges,
- de op de beslaglijsten voorkomende geldbedragen, met uitzondering van de geldbedragen genoemd in de bestreden beschikking onder de nummers 4 en 16;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Rotterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 april 2014.