Conclusie
moord” en 2 “
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof de teruggave gelast aan de verdachte van in beslag genomen voorwerpen, beslissingen genomen ten aanzien van vorderingen van benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
thermisch geweld, zoals door een brand kan worden opgeleverd. Het hoge koolmonoxidegehalte in het hartbloed dat is gemeten en de bevindingen met betrekking tot de aanwezigheid van roet in de luchtpijp, tot in de diep gelegen takken daarvan, en met betrekking tot thermische beschadiging van de luchtpijp duiden erop dat het slachtoffer nog in leven was ten tijde van de brand. Volgens de toxicoloog (het hof begrijpt: de aan het NFI verbonden, geconsulteerde apotheker R. van der Hulst die heeft gerapporteerd op 11 december 2014) kan het bewustzijn ten tijde van het overlijden zijn beïnvloed door het gehalte koolmonoxide. Het intreden van de dood wordt verklaard door verwikkelingen van koolmonoxide intoxicatie, al dan niet in combinatie met orgaanfunctiestoornissen door effecten van hitte inwerking op de luchtwegen, opgelopen door ingewerkt thermisch geweld.
uitwendig stomp geweldop het hoofd, zoals door herhaaldelijk met behoorlijke kracht slaan met één of meerdere voorwerpen kan worden opgeleverd. Het gebruikte voorwerp heeft mogelijk een (deels) scherprandige component.
Het hof stelt op grond van het bovenstaande het volgende vast:
recentuit dit terras is weggenomen, nu het zand onder de ontbrekende betonklinker redelijk vlak is en het aanvulzand aan de lange zijde nog niet is uitgelopen door weersinvloeden.
whats appis verstuurd.
.
heeftnagedacht en zich daarvan rekenschap
heeftgegeven. Het op drie plekken tegelijkertijd brand stichten in de onmiddellijke nabijheid van het lichaam van [slachtoffer] kan niet anders opgevat worden dan het doelbewust en planmatig willen doden van de op dat moment weerloze [slachtoffer] ; het vuur is immers niet op een willekeurige plek aangestoken. Dat [slachtoffer] na het door verdachte op haar hoofd uitgeoefende geweld voor of tijdens de brandstichting in weerloze toestand verkeerde, leidt het hof af uit de omstandigheid dat zij kennelijk niet aan de brand heeft kunnen ontsnappen in samenhang met de door de patholoog gerapporteerde omstandigheid dat bewustzijnsstoornissen kunnen zijn opgetreden als gevolg van de opgelopen hersenletsels.
“1.
Een proces-verbaal van onnatuurlijke dood, op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt op 20 oktober 2014 door [verbalisant 1] , brigadier van de politie eenheid Midden Nederland, [verbalisant 2] , hoofdagent van de politie eenheid Midden Nederland, en [verbalisant 3] , hoofdagent van de politie Midden Nederland, (…) , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, (…):
2.
Een proces-verbaal van onderzoek Forensische Opsporing, op ambtsbelofte opgemaakt op 4 maart 2015 door [verbalisant 4] , inspecteur van de politie Midden Nederland, (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, (…):
3.
Een proces-verbaal gerechtelijke sectie, op ambtsbelofte opgemaakt op 23 oktober 2014 door [verbalisant 5] , inspecteur van de politie eenheid Midden Nederland, (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
4.
Een schriftelijk stuk, houdende een pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, met bijlage, opgemaakt op 12 december 2014 door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
thermisch geweld, zoals door een brand kan worden opgeleverd. Het hoge koolmonoxidegehalte in het hartbloed dat is gemeten en de bevindingen met betrekking tot de aanwezigheid van roet in de luchtpijp, tot in de diep gelegen takken daarvan, en met betrekking tot thermische beschadiging van de luchtpijp duiden erop dat het slachtoffer nog in leven was ten tijde van de brand. Volgens de toxicoloog (het gerechtshof begrijpt: de aan het NFI verbonden, geconsulteerde apotheker R. van der Hulst die heeft gerapporteerd op 11 december 2014) kan het bewustzijn ten tijde van het overlijden zijn beïnvloed door het gehalte koolmonoxide.
uitwendig stomp geweldop het hoofd, zoals door herhaaldelijk met behoorlijke kracht slaan met één of meerdere voorwerpen kan worden opgeleverd. Het gebruikte voorwerp heeft mogelijk een (deels) scherprandige component.
5.
Een proces-verbaal brandoorzaak- en sporenonderzoek, op ambtseed opgemaakt op 10 december 2014 door [verbalisant 6] , brigadier van de politie eenheid Midden Nederland, [verbalisant 7] , brigadier van de politie eenheid Midden Nederland, [verbalisant 8] , hoofdagent van de politie eenheid Midden Nederland, en [verbalisant 9] , buitengewoon opsporingsambtenaar van de politie eenheid Midden Nederland, (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
6.
Een proces-verbaal sporenonderzoek, op ambtsbelofte opgemaakt op 4 februari 2015 door [verbalisant 10] , brigadier van de politie eenheid Midden Nederland, (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
7.
Een schriftelijk stuk, houdende een foto-afdruk, genummerd 16, (…), tonende het terras van standplaats 39 waaruit een betonklinker ontbreekt.
8.
Een schriftelijk stuk, houdende een microsporenonderzoek aan huiddelen van 24 juni 2015, opgemaakt door ir. ing. E.J. Vermeij, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
9.
Een schriftelijk stuk, houdende een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek van 26 november 2014, opgemaakt door dr. B. Kokshoorn, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
10.
Een schriftelijk stuk, houdende een evaluatie resultaten DNA-onderzoek van 15 december 2014, opgemaakt door dr. B. Kokshoorn voornoemd, (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
11.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt op 12 november 2015 door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Midden Nederland, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
12.
Een proces-verbaal van bevindingen Samsung [betrokkene 1] , op ambtsbelofte opgemaakt op 17 december 2014 door [verbalisant 11] , hoofdagent van de politie Midden Nederland, (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
13.
Een proces-verbaal “relaas van onderzoek”, op ambtseed opgemaakt op 10 maart 2015 door [verbalisant 12] , brigadier van de politie Midden Nederland,(…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
14.
Een schriftelijk stuk, houdende een rapport van 15 december 2014, opgemaakt door [verbalisant 13] , (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
15.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, op ambtseed opgemaakt op 20 oktober 2014 door [verbalisant 3] , hoofdagent van de politie Midden Nederland, (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
17.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, op ambtseed opgemaakt op 20 oktober 2014 door [verbalisant 17], agent van de politie eenheid Midden Nederland, (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
18.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt op 20 oktober 2014 door [verbalisant 18], hoofdagent van de politie eenheid Midden Nederland, en [verbalisant 19], aspirant allround politiemedewerker van de politie eenheid Midden Nederland, (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
19.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, op ambtsbelofte opgemaakt op 22 oktober 2014 door [verbalisant 20], hoofdagent van de politie eenheid Midden Nederland, en [verbalisant 21], hoofdagent van de politie eenheid Midden Nederland, (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
20.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof van 17 maart 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
21.
Een schriftelijk stuk, houdende een afdruk van de plattegrond van de camping Het Bosbad te Emmeloord, (…), tonende dat standplaats 38 zich vlakbij standplaats 36 bevindt.
22.
Een proces-verbaal van onderzoek, op ambtsbelofte opgemaakt op 17 december 2014 door [verbalisant 22], brigadier van de politie eenheid Midden Nederland, (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
23.
Een proces-verbaal van aangifte, op ambtsbelofte opgemaakt op 8 januari 2015 door [verbalisant 24], hoofdagent van de politie eenheid Midden Nederland, (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
24.
Een schriftelijk stuk, houdende een proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 16 januari 2015 door [verbalisant 14], brigadier van de politie eenheid Midden Nederland, (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
gedeeltelijkis verbrand en dat daarbij
gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
eerstemiddel komt op tegen de bewezenverklaring van feit 1 primair en feit 2. Het daderschap van de verdachte bij het “feitelijk stichten van de brand” zou niet uit de bewijsmiddelen en de bijzondere bewijsoverwegingen kunnen volgen. Blijkens de toelichting voert de steller van het middel — kort gezegd — aan dat op basis van de “uitsluitingsredenering” van het hof in deze strafzaak niet de conclusie kan worden getrokken dat de verdachte de dader is.
Daderschap brandstichting’ en de daarop betrekking hebbende bewijsoverweging in de aanvulling op het verkort arrest tot uitdrukking gebracht dat en waarom de sterke aanwijzingen die voornoemde bewijsmiddelen opleveren met betrekking tot het daderschap van de verdachte aangaande het fysieke geweld, tegen de achtergrond van dat korte tijdsverloop hebben geleid tot ‘s hofs oordeel dat het niet anders kan zijn geweest dat dat de verdachte deze brand heeft gesticht.
tweedemiddel klaagt dat het hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd, tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde moord en gekwalificeerde brandstichting is gekomen, door enerzijds in de bewijsoverwegingen vast te stellen dat de verdachte het slachtoffer met een betonklinker op het hoofd heeft geslagen en anderzijds de verdachte vrij te spreken van de geweldshandelingen onder het eerste gedachtestreepje van feit 1. Hierdoor zou een innerlijke tegenstrijdigheid en strijd met de onschuldpresumptie in de door het hof gebezigde bewijsvoering ontstaan. Bovendien zou het deel van de bijzondere bewijsoverwegingen waarin wordt overwogen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de brand heeft gesticht daardoor niet langer begrijpelijk zijn.
derdemiddel komt op tegen de onder 1 primair bewezenverklaarde moord en klaagt — in samenhang bezien met de toelichting — dat het opzet om het slachtoffer door brandstichting van het leven te beroven niet uit de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen volgt. Ter onderbouwing voert de steller van het middel aan, zo begrijp ik, dat uit de bewijsvoering niet blijkt dat de verdachte zich op het moment van de brandstichting bewust was van het feit dat het slachtoffer nog in leven was. En een andere bedoeling (dan het om het leven brengen van het slachtoffer) ligt volgens de steller van het middel “evenzeer voor de hand; het wissen van sporen van betrokkenheid van de dader”.
vierdemiddel komt ten aanzien van feit 1 primair op tegen de motivering van de bewezenverklaarde voorbedachte raad. Betoogd wordt dat het hof, net als bij het bewezenverklaarde opzet, ten onrechte heeft geleund op het ‘niet vastgestelde gegeven dat de dader kort voor de brandstichting uit ging van het feit dat Van Bokhorst nog leefde’. Verder stelt het middel dat als het hof van voorwaardelijk opzet zou zijn uitgegaan, de combinatie met voorbedachte raad zich slechts zou laten denken ‘in het geval de brand als bewuste geweldshandeling zou zijn ingezet’. Beide middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
NJ1960/597 m.nt. Röling had het hof bewezen verklaard dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven had beroofd door deze opzettelijk met dat doel met een hamer tegen diens hoofd te slaan en vervolgens vanaf de tweede verdieping uit het raam te laten vallen. Uw Raad casseerde; de bewijsmiddelen zouden niets behelzen waaruit de rechter had kunnen afleiden dat de verdachte ook bij het uit het raam laten vallen van het slachtoffer had gehandeld met het opzet deze te doden. Uit de toelichting op het middel kan worden afgeleid dat de bewijsmiddelen in dit geval echter zelfs een aanwijzing in andere richting bevatten. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van de vrouw van het slachtoffer, tevens minnares van de verdachte, kon worden afgeleid dat de verdachte na de slagen tegen het hoofd had gezegd dat het slachtoffer dood was. Pas daarna had hij het slachtoffer uit het raam gegooid. Een dergelijke contra-indicatie bevatten de bewijsmiddelen in casu niet.
NJ1963/11 m.nt. Pompe (moord op Marcel Nivard) werd aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het in het water leggen van de jongen in de veronderstelling verkeerde dat hij reeds door wurging (met een sjaal) was overleden. Daarom zou uit de bewijsmiddelen niet kunnen worden afgeleid dat de verdachte de jongen met het opzet om hem van het leven te beroven in de sloot had gelegd. [4] Uw Raad overwoog destijds dat ‘aldus een beroep wordt gedaan op een omstandigheid, welke door het Hof niet als bewezen is aangenomen, zodat het middel in zoverre feitelijken grondslag mist’. Uit het vervolg van het arrest blijkt dat het hof een verklaring van de verdachte waaruit volgde dat hij in de veronderstelling had verkeerd dat de jongen reeds door wurging zou zijn overleden bovendien als ongeloofwaardig had aangemerkt. In de onderhavige strafzaak heeft de verdachte niet een dergelijke verklaring afgelegd. [5]
NJ1960/597, beargumenteerd worden op basis van de formulering van het voorwaardelijk opzet: er is sprake van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer (nog leeft en pas) door de brandstichting om het leven komt. De overwegingen van het hof kunnen, voor zover Uw Raad van oordeel is dat de bewijsmiddelen de mogelijkheid open laten dat de verdachte in onzekerheid verkeerde of het slachtoffer al voor de brand om het leven was gekomen, in aansluiting op het voorgaande worden gelezen. De verdachte heeft het slachtoffer, in het reële geval dat zij op dat moment nog in leven was, doelbewust en planmatig willen doden door de brandstichting.
vijfdemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het door de verdediging voorwaardelijk gedane verzoek tot het laten verrichten van nader sporenonderzoek. Het hof zou in de verwerping slechts acht hebben geslagen op het ontbreken van biologische sporen van een ander dan de verdachte op de betonklinker, en dat gegeven zou de verwerping niet kunnen dragen. Verder zou de omstandigheid dat het hof de afwijzing baseert op de overtuiging van de schuld van de verdachte maken dat de beslissing onbegrijpelijk is; de afwijzing zou een “hoog cirkel-redenering gehalte” hebben, aldus de steller van het middel.