ECLI:NL:HR:2016:2189

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
15/03754
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verzoek tot benoeming deskundige in zedenzaak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte, geboren in 1997, is veroordeeld voor ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdediging heeft in hoger beroep een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het benoemen van een deskundige, een seksuoloog, om te rapporteren over de sociaal-ethische normen onder pubers en de ontwikkeling daarvan in de afgelopen tien jaar. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat het niet noodzakelijk werd geacht voor de beslissing in de zaak. De Hoge Raad bevestigt deze afwijzing en oordeelt dat het Hof de juiste maatstaf heeft toegepast bij de beoordeling van het verzoek. De Hoge Raad concludeert dat de noodzaak voor het benoemen van een deskundige niet is gebleken en dat de beslissing van het Hof niet onbegrijpelijk is. Het beroep in cassatie wordt verworpen.

Uitspraak

27 september 2016
Strafkamer
nr. S 15/03754 J
AGE/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 30 juli 2015, nummer 22/000547-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.L. Groeneveld, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het door de verdediging voorwaardelijk gedane verzoek tot het benoemen van een deskundige.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van maart 2012 tot en met 9 mei 2012 te Schiedam, op meerdere tijdstippen in het Beatrixpark, tezamen en in vereniging met anderen, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten met [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1998) buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- zichzelf [verdachte] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] doen pijpen en/of
- [door [betrokkene 2] ] met die [betrokkene 1] anaal sex hebben en/of tegen die [betrokkene 1] oprijden en/of
- in de nabijheid van die [betrokkene 1] zich aftrekken door die [betrokkene 3] ."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 en 6 vermelde bewijsvoering.
3.3.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Mocht uw Hof vinden dat er sprake is geweest met het handelen in strijd met de sociaal-ethische normen, dan doe ik het voorwaardelijk verzoek om een deskundige (seksuoloog) te benoemen die kan rapporteren over de huidige sociaal ethische normen onder de pubers en hoe die normen zich de afgelopen 10 jaren hebben ontwikkeld. Immers, het vierentwintig uur online zijn via smartphone's heeft er mijns inziens toe geleid dat de afgelopen vijf jaren de ontwikkeling van de seksualiteit en de sociaal-ethische norm van met name de doelgroep van art. 245 Sr een immense verandering heeft ondergaan. Zoals ik hiervoor al heb genoemd, komen kinderen tegenwoordig op zeer eenvoudige wijze en zonder belemmeringen met seks, in welke vorm dan ook, in aanraking. Is de huidige sociaal-ethische norm nog wel gelijk aan die van 1990, dan wel die van 2010."
3.3.2.
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank in deze zaak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bevestigd met aanvulling van de gronden. Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof het voorwaardelijke verzoek tot het benoemen van een deskundige als volgt samengevat en afgewezen:
"De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig de aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota - het hof voorwaardelijk verzocht een deskundige (seksuoloog) te benoemen die kan rapporteren over de huidige sociaal ethische normen onder pubers en hoe die normen zich de afgelopen tien jaren hebben ontwikkeld.
Het hof is hieromtrent van oordeel dat toewijzing van dat voorwaardelijk verzoek niet noodzakelijk is voor enige door het hof te nemen beslissing en dat mede gelet op de door de rechtbank gehanteerde bewijsmotivering in het vonnis waarvan beroep , het verzoek onvoldoende is onderbouwd.
Derhalve wijst het hof het voorwaardelijk verzoek af."
3.4.
Art. 315, derde lid, Sv luidt:
"Indien de rechtbank het noodzakelijk acht een nog niet op de terechtzitting gehoorde deskundige omtrent door hem uitgebrachte rapportage te horen, beveelt zij diens oproeping overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid. Indien de rechtbank een nieuwe deskundige onderzoek wenst op te dragen, benoemt zij, gehoord de officier van justitie en de verdachte, een deskundige en verleent zij hem de opdracht tot het uitbrengen van een schriftelijk verslag. De rechtbank kan de zaak, al dan niet met toepassing van artikel 316, tweede lid, voorts in handen stellen van de rechter-commissaris."
Art. 316, eerste en tweede lid, Sv luidt:
"1. Indien enig onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk blijkt, stelt de rechtbank met schorsing van het onderzoek ter terechtzitting onder aanduiding van het onderwerp van het onderzoek en, zo nodig, van de wijze waarop dit zal zijn in te stellen, de stukken in handen van de rechter-commissaris.
2. In het geval het onderzoek uitsluitend zal bestaan in het horen van getuigen of het verlenen van een opdracht aan, het benoemen en horen van deskundigen kan de rechtbank de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris dan wel, indien de officier van justitie en de verdachte daarmee instemmen, de voorzitter of een der rechters die over de zaak oordelen als rechter-commissaris aanwijzen. Deze rechter kan aan het verdere onderzoek ter terechtzitting deelnemen, tenzij bij het horen van getuigen of deskundigen is bepaald dat de verdachte of diens raadsman daar niet bij tegenwoordig mag zijn."
3.5.
Het Hof heeft het door de verdediging gedane verzoek, niet onbegrijpelijk, opgevat als een verzoek tot het benoemen van een deskundige door de zittingsrechter dan wel - na een verwijzing door de zittingsrechter - door de rechter-commissaris of raadsheer-commissaris. Een dergelijk verzoek is een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331, eerste lid, Sv om gebruik te maken van de in art. 315, derde lid tweede volzin, Sv dan wel een in art. 316 Sv omschreven bevoegdheid. Maatstaf voor de beslissing op een zodanig verzoek is telkens of de rechter de noodzaak van het verzochte is gebleken. Het Hof heeft bij zijn beslissing tot afwijzing van het verzoek derhalve de juiste maatstaf toegepast. Het oordeel van het Hof dat de noodzaak tot het (doen) benoemen van de desbetreffende deskundige niet is gebleken, is niet onbegrijpelijk, terwijl het in het licht van hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, geen nadere motivering behoefde.
3.6.
Het middel faalt.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 september 2016.