ECLI:NL:HR:2017:581

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
4 april 2017
Zaaknummer
15/05621
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en poging tot moord tijdens schietpartij op woonwagenkamp

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was betrokken bij een schietpartij op een woonwagenkamp in Breda, waarbij een 12-jarige jongen om het leven kwam en zijn moeder gewond raakte. De verdachte en zijn medeverdachten hadden aanvankelijk het plan om de vader van de jongen te ontvoeren, maar toen dit niet lukte, schoten zij op de woonwagen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van de slachtoffers en dat er sprake was van medeplegen met voorbedachte raad. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de oordelen van het Hof niet blijk gaven van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd waren. De zaak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de rol van de verdachte in het kader van medeplegen en de vereisten voor voorbedachte raad.

Uitspraak

4 april 2017
Strafkamer
nr. S 15/05621
NA/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 november 2015, nummer 20/000796-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het tweede en het vierde middel

2.1.
Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde telkens ten aanzien van het medeplegen ontoereikend is gemotiveerd. Het voert daartoe aan dat niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat het opzet van de verdachte was gericht op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het vierde middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde telkens wat betreft de voorbedachte raad onvoldoende met redenen is omkleed. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
"1. hij op 14 juli 2010 te Breda tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] (geboortedatum [geboortedatum] 1998) van het leven heeft beroofd, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met vuurwapens kogels afgevuurd op de woonwagen waarin die [slachtoffer 1] zich bevond, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2. hij op 14 juli 2010 te Breda ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met vuurwapens kogels heeft afgevuurd op de woonwagen waarin [slachtoffer 2] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring - voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang - het volgende overwogen:
"Op 14 juli 2010, omstreeks 23.06 uur, is geschoten op de woonwagen van [betrokkene 1] , zijn vrouw [slachtoffer 2] en hun zoon [slachtoffer 1] , welke woonwagen gelegen is aan de [a-straat 1] te Breda. [slachtoffer 1] en zijn moeder, [slachtoffer 2] , waren op dat moment op de benedenverdieping in de woonwagen aanwezig, aan de keukentafel.
[betrokkene 1] bevond zich op de bovenverdieping, op zijn slaapkamer.
(...)
Op grond van het onderzoek van de politie en de door de nationale recherche (in het kader van het onderzoek Carneool) gemaakte beeldopnamen van de woonwagen met daarop tevens het schietincident, stelt het hof vast dat een groep van zeven personen schoten heeft afgevuurd. De schietpartij resulteerde in 27 inslagen in de woonwagen. Beschadigingen van schoten zijn onder andere aangetroffen in de voordeur, ramen, spiegel, voorraadkast, haldeur, bronzen beeld, kastdeurtjes keuken, schilderij woonkamer, ruit voorgevel, kast, vaas, eettafel met stoelen en zijgevel schuifpui.
[slachtoffer 1] is door een van de schoten geraakt, ten gevolge waarvan hij is overleden, zo blijkt uit de sectie van diens stoffelijk overschot. [slachtoffer 2] is door een hagelkorrel gewond geraakt aan haar hoofd.
(...)
Voorbedachte raad
De vragen die vervolgens aan het hof ter beoordeling voorliggen zijn hoe het incident moet worden gekwalificeerd (moord of doodslag) en of verdachtes aanwezigheid moet worden gekwalificeerd als medeplegen dan wel medeplichtigheid. Daaromtrent overweegt het hof het volgende.
Voor bewezenverklaring van moord is vereist dat voorbedachte raad bewezen kan worden.
Voorop staat dat volgens vaste jurisprudentie voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ꞌvoorbedachten radeꞌ moet komen vast te staan, dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat een verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Verdachte heeft naar voren gebracht dat hij voorafgaand aan het ten laste gelegde is benaderd om een bus te regelen. Deze bus was nodig in verband met een actie waarbij een man zou worden opgehaald, meegenomen, hardhandig een lesje geleerd en weer vrijgelaten. Verdachte heeft de personen die hem benaderden verteld dat hij een bus wist en hen in contact gebracht met medeverdachte [ medeverdachte 1] . Op de dag zelf is verdachte in de bus meegegaan met de andere leden van de groep, op weg naar Breda. De groep had zich voorzien van tenminste acht wapens, waaronder een afgezaagd jachthagelgeweer merk Browning, twee aanvalsgeweren merk Zastava, twee pistolen merk Sig Sauer, twee pistolen merk Walther, en een riotgun merk Maverick. Voorts bevonden zich in de bus bivakmutsen, handschoenen, gehoorbeschermingsdoppen, handboeien, pepperspray, twee jerrycans met benzine, schietvesten en een strap extension set. De bus was voorzien van valse kentekenplaten en de ramen waren geblindeerd. Uit het dossier blijkt dat de leden van de groep beschikten over mobiele telefoons die eerst in de lucht kwamen op 14 juli 2010, enkele uren voorafgaand aan het incident, en die na afloop van het schietincident weer zijn uitgeschakeld. Voorts blijkt dat de groep de beschikking had over nog minstens één ander voertuig dat in de buurt van het incident door getuigen is gezien.
Het hof leidt hieruit af dat de personen die op 14 juli 2010 bij de woonwagen van [betrokkene 1] aanwezig waren zich te voren hadden voorbereid op hun actie en dat sprake was van een vooropgezet plan. Het hof stelt voorts vast dat die voorbereiding mede omvatte tenminste acht wapens waaronder wapens van zwaar kaliber en mede omvatte beschermende kleding tegen vuurwapengeweld. Het hof leidt hieruit af dat de groep zich geprepareerd had op het gebruik van vuurwapens. Op de beelden van het schietincident is voorts waar te nemen dat de groep zich voor de woning opstelt en dat wapens gereed worden gehouden en dat de eerste man die gaat schieten zijn wapen op de woning heeft gericht.
Naar het oordeel van het hof kan uit deze feitelijke omstandigheden worden afgeleid dat in het kader van de voorbereiding van de actie niet alleen is nagedacht over het ontvoeren van de persoon die het doel was van de actie, maar dat ook rekening is gehouden met het gebruik van vuurwapens en dat derhalve sprake is geweest van gelegenheid om na te denken over de betekenis en de gevolgen van het gebruik van vuurwapens en zich daarvan rekenschap te geven. Dat levensberoving niet in eerste instantie het doel van de actie zou zijn geweest staat, anders dan de kennelijke opvatting van de verdediging, naar het oordeel van het hof niet in de weg aan het aannemen van voorbedachte raad, nu immers de groep bewapend voor de woonwagen is gaan staan en er derhalve vanuit gegaan kan worden dat rekening is gehouden met het gebruik van die vuurwapens.
Dat - zoals de verdediging heeft betoogd - de eerste persoon buiten de afspraak om is gaan schieten en de vervolgacties een soort paniekreactie zijn geweest op het eerste schot terwijl men zich uit de voeten maakt, is het hof niet aannemelijk geworden. Uit de beschrijving van de camerabeelden van het schietincident blijkt namelijk dat de persoon met het petje het bordes van de woonwagen opgaat, de deur tracht te openen, daarop klopt en vervolgens krachtig tegen die deur trapt. In zijn hand is een voorwerp dat lijkt op een vuistvuurwapen zichtbaar. Anderen staan voor het bordes. Terwijl de persoon op het bordes tegen de deur trapt, richt de man met het geweer, die zich voor het bordes bevindt zijn vuurwapen op de woonwagen. Hij kijkt naar zijn wapen, richt opnieuw op de woning en vuurt een schot af. Hij lost nogmaals een schot. Een seconde later schiet een tweede persoon op de woonwagen. De groep begeeft zich richting de bus en schiet ondertussen door de ramen van de woonwagen. Vervolgens schiet een persoon uit de richting waar de personen naar toe zijn gelopen, nogmaals op de voorzijde van de woonwagen, waarna men de bus in stapt en zich verwijdert.
Uit het dossier is verder gebleken dat vanuit de woonwagen niet is geschoten. Volgens de verklaring van [slachtoffer 2] werd er direct nadat tegen de voordeur was getrapt geschoten. Een aanleiding om, uit paniek of ter verdediging, te gaan schieten is het hof derhalve niet gebleken.
Voorts passen de omstandigheden dat persoon 2 (evenals persoon 1) is gaan schieten, dat tijdens het vertrek bij het bordes is geschoten en dat nog steeds wordt geschoten op de woonwagen, nadat men al richting de bus is gegaan, niet in een scenario dat de groep is weggevlucht na het horen van een onverwacht, ongepland schot. Eerder wijst dit naar het oordeel van het hof op een keuze van de groep om, nadat het niet gelukt is om binnen te komen, de woonwagen te beschieten.
Het is het hof gelet op het voorgaande derhalve niet gebleken dat het schieten ongepland is gebeurd of vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Het schieten op een woonwagen, van welke de rolluiken open zijn en waarin de verlichting is aangestoken, met het kaliber wapens als waarvan is gebleken uit het dossier en met het aantal schoten dat onder meer op lichaamshoogte en van korte afstand is afgevuurd op voor- en zijgevel van de woonwagen, waaronder de voordeur en de ramen daarvan, kan naar het oordeel van het hof niet anders worden aangemerkt dan als een handeling die onmiskenbaar gericht is op de dood van personen die zich in die woonwagen bevinden.
Het hof concludeert dat opzettelijk en met voorbedachte raad is geschoten.
Medeplegen
Verdachte heeft naar voren gebracht dat er geen sprake is van medeplegen maar van medeplichtigheid nu hij slechts heeft gefunctioneerd als chauffeur, als extra man, dat hij niet beschikte over een wapen, dat hij uit nieuwsgierigheid is meegelopen met de rest en dat hij, toen er ineens geschoten werd, zich heeft gedistantieerd door weg te rennen. Dat hij geen wapen had zou blijken uit het feit dat op de beelden te zien is dat de persoon die hij aanwijst als zichzelf, aan zijn bivakmuts zit te ꞌhannesen' en daarbij niets in handen heeft.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Naast de vaststelling dat verdachte deel uitmaakte van de groep personen die op de woonwagen waarin de familie [van betrokkene 1] aanwezig was heeft geschoten, stelt het hof op grond van de bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast:
- verdachte is naar zijn zeggen van tevoren door derden betrokken bij en is ingelicht over een concreet plan;
- verdachte heeft daarop aangegeven dat hij een bus had;
- verdachte heeft de bij het schietincident betrokken Volkswagen Transporter geregeld door de derden in contact te brengen met de medeverdachte [ medeverdachte 1] ;
- verdachte is op de dag van het schietincident 14 juli 2010 in de Transporter gestapt; hij zat daarin met zes anderen;
- verdachte droeg ten tijde van het incident een bivakmuts;
- verdachte heeft gezien dat er in de Transporter wapens aanwezig waren;
- hij zag dat de mannen in de Transporter, die uitstapten, wapens droegen;
- verdachte is uit de Transporter gestapt, en richting de woonwagen gelopen;
- hij heeft zich opgesteld tussen de anderen terwijl zichtbaar wapens werden gedragen en op de woning werden gericht;
- verdachte heeft schoenen en telefoons achtergelaten in de Transporter;
- verdachte heeft zich gelijktijdig met de anderen verwijderd.
Naar het oordeel van het hof is onder deze omstandigheden voldaan aan de vereisten voor medeplegen, in die zin dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Naar het oordeel van het hof was verdachte intensief betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van de actie en heeft hij daarmee een wezenlijke bijdrage geleverd. Verdachte is aanwezig geweest tijdens het incident en heeft zich met de anderen gelijktijdig verwijderd door in de bus plaats te nemen. Niet gebleken is dat verdachte zich op enig moment heeft gedistantieerd van de handelingen van de anderen. Het hof heeft niet kunnen vaststellen of de persoon die verdachte op de beelden heeft aangewezen ook daadwerkelijk de verdachte is geweest, omdat voor die aanname geen objectieve aanknopingspunten in het dossier zijn aangetroffen. Of verdachte enkel de bestuurder was van de Transporter en of hij al dan niet een wapen heeft gedragen en zo ja, of hij daarmee heeft geschoten, kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven. Het hof houdt alle leden van de groep als medeplegers gelijkelijk verantwoordelijk voor het handelen van de groep als geheel."
2.3.1.
Mede blijkens de onder 2.2.2 weergegeven overwegingen heeft het Hof onder meer vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten, in bewuste en nauwe samenwerking met elkaar, op basis van een vooropgezet concreet plan om [betrokkene 1] mee te nemen en hardhandig een lesje te leren, zich hebben geprepareerd op het gebruik van vuurwapens, dat deze voorbereiding tenminste acht wapens, waaronder wapens van zwaar kaliber, en beschermende kleding tegen vuurwapengeweld omvatte en dat de groep, onder wie de verdachte, zich voor de woonwagen heeft opgesteld, dat wapens gereed werden gehouden en dat de eerste man van de groep die ging schieten zijn wapen op de woning had gericht. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof hieruit afgeleid dat bij de voorbereiding van de actie niet alleen is nagedacht over het ontvoeren van de persoon die het doel was van de actie, maar dat de verdachte en zijn medeverdachten al tijdens de voorbereiding rekening hebben gehouden met en zich rekenschap hebben gegeven van het gebruik van die vuurwapens voor het geval dat nodig zou zijn, welk gebruik ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Het Hof heeft voorts vastgesteld dat, toen het niet was gelukt de woonwagen binnen te dringen, direct door verschillende leden van de groep op lichaamshoogte en van korte afstand is geschoten op de verlichte ramen en de deur van de woonwagen, hetgeen resulteerde in 27 inslagen, en heeft het overwogen dat niet gebleken is dat het schieten ongepland is gebeurd, of vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, of uit paniek of ter verdediging, maar dat het veeleer berustte op een keuze van de groep om de woonwagen, op een tijdstip waarop de bewoners veelal thuis zijn en, naar is gebleken thuis waren, te beschieten.
Omtrent de rol van de verdachte heeft het Hof vastgesteld dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de voorbereiding en uitvoering van de actie, onder meer doordat hij de bij het schietincident betrokken Volkswagen Transporter heeft geregeld, hij samen met de medeverdachten in deze Volkswagen Transporter naar de woonwagen is gereden, hij aanwezig is geweest bij het schietincident, zich toen heeft opgesteld tussen de andere leden van de groep en hij zich na het schietincident gelijktijdig met de anderen heeft verwijderd.
2.3.2.
Uit deze feiten en omstandigheden heeft het Hof kunnen afleiden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zoals is bewezenverklaard, en dat hij aan de bewezen verklaarde (poging) tot moord een zodanige intellectuele en materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd dat van bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten kan worden gesproken. Deze oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn toereikend gemotiveerd.
2.3.3.
Voorts geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte en zijn medeverdachten de bewezenverklaarde (poging tot) opzettelijke levensberoving met voorbedachte raad hebben begaan, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het, in het licht van de feiten en omstandigheden die het Hof omtrent de toedracht heeft vastgesteld, niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat in de overwegingen van het Hof tot uitdrukking is gebracht dat (ook) de verdachte vanaf de gezamenlijke voorbereidingen voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op het besluit om gebruik te maken van vuurwapens bij de actie op (de bewoner(s) van) de woonwagen en dat geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit kan volgen dat de verdachte niet in overeenstemming met dat besluit is blijven handelen of anderszins kenbaar van dat genomen besluit afstand heeft genomen.
2.3.4.
De middelen falen.

3.Beoordeling van het eerste en het derde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 april 2017.