Voetnoten
1.Voor zover thans van belang. Zie voor het procesverloop het arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 mei 2018, zaaknummer 200.236.055/01, onder ‘Het geding’. Er zijn geen feiten vastgesteld.
2.Vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 maart 2018, insolventienummer C/09/18/96 F.
3.Zie het arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 mei 2018, rov. 2, 5, 7 en 11.
4.Zie rov. 11 van het bestreden arrest.
5.Het verzoekschrift tot cassatie is op 16 mei 2018, aldus binnen de geldende cassatietermijn van acht dagen na de uitspraak (art. 12 Fw), ingekomen ter griffie van de Hoge Raad.
6.Zie het verzoekschrift tot cassatie, par. 4. Het cassatiemiddel is niet nader aangevuld.
7.Het A-dossier en het B-dossier stemmen niet geheel overeen. In het B-dossier ontbreekt de brief van mr. Dullaart, curator, aan het gerechtshof Den Haag van 18 april 2018 (stuknummer 13 in het A-dossier). In het A-dossier ontbreekt “de beslissing ex. 31 Rv van het gerechtshof Den Haag van 29 mei 2018” (stuknummer 15 in het B-dossier).
8.Zie het verzoekschrift tot cassatie, nr. 3.3-3.15.
10.Vgl. HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:488, NJ 2018/225, m.nt. F.M.J. Verstijlen, rov. 3.3.2. 12.Zie o.m. Wessels Insolventierecht I 2016/1183.
13.Polak/Pannevis, Insolventierecht 2017, par. 3.4; Wessels Insolventierecht I 2016/1204.
14.Zoals reeds vermeld in de parlementaire behandeling van de Faillissementswet, zie Van der Feltz I, p. 106 en p. 270.
15.A.M.J. van Buchem-Spapens en Th.A. Pouw, Faillissement, surseance van betaling en schuldsanering, Deventer: Kluwer, 2018, p. 13.
16.HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3705, NJ 2008/404, rov. 3.5. In gelijke zin Wessels Insolventierecht I 2016/1187; Polak/Pannevis, Insolventierecht 2017, par. 3.14.6; van Buchem-Spapens en Pouw, a.w., p. 20-21; J.H.L. Beckers, GS Faillissementswet, art. 6 Fw, aant 4.I; I. Spinath en A.J. Tekstra, Commentaar op Faillissementswet art. 1 (Insolventierecht), aant. C.2. 17.In gelijk zin HR 25 mei 2018, hiervoor aangehaald, rov. 3.4.3.
18.Zie o.m. HR 26 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0371, NJ 2003/693, rov. 3.2. Zie ook Wessels Insolventierecht I 2016/1211;Van Buchem-Spapens en Pouw, a.w., p. 13; Van Sint Truiden/Van den Sigtenhorst, T&C Insolventierecht, commentaar op art. 6 Fw, aant. 9. 19.Zie het verzoekschrift tot cassatie, nr. 3.16-3.17. Verwezen wordt naar rov. 11 van het bestreden arrest, het beroepschrift, nr. 3.3, nr. 9.2 en nr. 9.5 en de “pleitaantekeningen [verzoeker]” van 24 april 2018, nr. 21-24.
20.Van Buchem-Spapens en Pouw, a.w., p. 14; J.H.L. Beckers, GS Faillissementswet, art. 6 Fw, aant. 6; Van Sint Truiden/ Van den Sigtenhorst, T&C Insolventierecht, commentaar op art. 6 Fw, aant. 5; Wessels Insolventierecht I 2016/1206.
22.HR 7 april 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC 1702, NJ 1997/21 m.nt. E.A. Alkema, rov. 3.3; Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/192; Van Buchem-Spapens en Pouw, a.w., p. 14. 23.Zie het beroepschrift van [verzoeker], nr. 9.1, nr. 9.2 en nr. 9.5.
24.Zie de pleitaantekeningen mondelinge behandeling van mr. Ebels, nr. 21-23.
25.Per abuis staat hier [verzoeker] vermeld in plaats van Buma en Sena.
26.Zie het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 april 2018, p. 4 en 5.
28.Verzoekschrift tot cassatie, nr. 3.18.
29.Verwezen wordt naar de brief van de curator van 18 april 2018 p. 2, p. 4 -5 en bijlage II bij deze brief. In het proces-verbaal, p. 4, is het volgende opgenomen: “Curator: Wat mij betreft is er geen toestand van te hebben opgehouden te betalen, vermits de proceskostenveroordelingen worden voldaan. Ik constateer dat er meerdere schulden zijn. Die kunnen betaald worden met behulp van een derde.”
32.Verwezen wordt naar de pleitaantekeningen van mr. Ebels van 20 februari 2018, nr. 89-107 en het beroepschrift, nr. 3.4, nr. 3.6-3.7, en nr. 6.1-8.4.