Uitspraak
kantoorhoudende te Eindhoven,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
- i) In verband met een aan [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) betekend dwangbevel wegens een aan hem opgelegde voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekering 1996, heeft de Ontvanger ten laste van [betrokkene 1] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank en een bedrag van f 136.547,55 uitgewonnen.
- ii) Bij kortgedingvonnis van 29 april 1999 is de Ontvanger veroordeeld tot terugbetaling van het uitgewonnen bedrag. De Ontvanger heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. [betrokkene 1] heeft zijn vordering op de Ontvanger stil verpand aan een zekere [betrokkene 2].
- iii) De Ontvanger heeft ten laste van [betrokkene 1] conservatoir eigenbeslag gelegd op hetgeen de Ontvanger uit hoofde van voormeld vonnis aan [betrokkene 1] verschuldigd was. [betrokkene 1] heeft ten laste van de Ontvanger en de Staat executoriale beslagen gelegd onder de Dienst der Domeinen.
- iv) Ingevolge een overeenkomst tussen [betrokkene 1] en de Ontvanger heeft laatstgenoemde op 10 augustus 1999 een bedrag van f 165.000,-- (het uitgewonnen bedrag vermeerderd met rente en kosten) op de rekening van de Stichting gestort en heeft [betrokkene 1] de executoriale beslagen opgeheven. Vervolgens is bij kortgedingvonnis van 16 september 1999 bepaald dat het bedrag onder de Stichting blijft berusten totdat een minnelijke regeling tussen partijen is bereikt, dan wel in een bodemprocedure of in het hiervoor onder (ii) genoemde hoger beroep een zodanige beslissing is gevallen dat duidelijk is aan wie het bedrag moet worden betaald.
- v) De advocaat van [betrokkene 2] heeft de Ontvanger in kennis gesteld van de hiervoor onder (ii) genoemde verpanding en de Ontvanger verzocht medewerking te verlenen aan uitbetaling door de Stichting van het onder haar berustende bedrag aan [betrokkene 2]. De Ontvanger heeft dat geweigerd.
- vi) Na een daartoe strekkend verzoek van de advocaat van [betrokkene 2] heeft de Stichting op 31 maart 2000 f 165.000,-- betaald aan [betrokkene 2], tegen een door [betrokkene 2] aan de Stichting afgegeven vrijwaring.
- vii) Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft het hiervoor onder (ii) genoemde vonnis vernietigd en de vordering van [betrokkene 1] tot terugbetaling van het uitgewonnen bedrag alsnog afgewezen. Het daartegen gerichte cassatieberoep is door de Hoge Raad bij arrest van 18 oktober 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AE5166) verworpen.
- viii) De juistheid van de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekering 1996 ten bedrage van f 615.885,-- is ingevolge een arrest van de Hoge Raad van 27 april 2012 vast komen te staan.
- ix) Bij brief van 6 juni 2012 heeft de Ontvanger de Stichting verzocht om uitbetaling van f 165.000,--, vermeerderd met de daarop gekweekte rente sinds de datum van storting. De Stichting heeft aan dit verzoek – en daaropvolgende verzoeken – geen gevolg gegeven.
(rov. 3.3.4). Daarbij is in aanmerking genomen dat advocaten ingevolge de voor hen geldende Boekhoudverordening (thans: Verordening op de advocatuur) verplicht zijn een dergelijke rekening te doen houden door een daartoe opgerichte stichting. Uit een en ander volgt dat de overeenkomstige toepassing van art. 25 Wna (en art. 19 Gerechtsdeurwaarderswet) ook geldt voor een aan een advocaat ter beschikking staande stichting derdengelden zoals de onderhavige Stichting. Doordat de rekening op naam staat van een stichting beheer derdengelden, is kenbaar dat sprake is van een kwaliteitsrekening.
4.Beslissing
23 juni 2017.