Conclusie
middelkomt op tegen de ongegrondverklaring van het beklag met betrekking tot de woning, met name tegen het oordeel van de rechtbank dat er in casu sprake is van verhaalfrustratie zoals bedoeld in art. 94a lid 4 Sv.
Inhoud van het klaagschrift
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Beoordeling
Volgens de toelichting is het bereik van de huidige regeling te beperkt, omdat deze voorbijgaat aan de gevallen dat een directe relatie met het misdrijf ontbreekt, terwijl wel duidelijk is dat de verdachte vermogen bij een ander heeft ondergebracht om het verhaal te frustreren. Daarom wordt voorgesteld de onder a, b en c opgesomde cumulatieve eisen te vervangen door één criterium: «anderbeslag» is mogelijk «indien er aanwijzingen bestaan dat voorwerpen geheel of ten dele aan die ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen.»
Dit voorbeeld illustreert dat de feitelijke benadering van de eigendomsvraag, waarop het voorstel is gebaseerd, zijn doel voorbijschiet en eigendomsverhoudingen die bescherming verdienen, ten onrechte aantastbaar maakt. Het «anderbeslag» kan daarmee ook een niet toelaatbare beperking meebrengen van het eigendomsrecht als gewaarborgd door artikel 1, eerste lid, eerste zin, van het Eerste protocol bij het EVRM. Anders dan de toelichting stelt, wordt het uitgangspunt, dat bescherming wordt geboden aan het vermogen en de rechtspositie van derden te goeder trouw, niet gerespecteerd.
Naast het vereiste dat er voorwerpen aan de ander zijn gaan toebehoren met verhaalfrustratie als doel, komt in de vereisten thans tot uitdrukking dat de ander zich van dat doel, in meer of mindere mate, bewust moet zijn geweest. Hiermee is een wetenschapsvereiste verwoord. Aldus wordt voorkomen dat derden te goeder trouw ten onrechte met een onder hen gelegd beslag worden geconfronteerd.[onderstreping AG] De Raad merkt voorts op dat het criterium van «aanwijzingen» een relatief licht strafvorderlijk criterium is. Hierin heb ik aanleiding gezien het thans reeds in de wet besloten liggende criterium van «voldoende aanwijzingen» te handhaven. Daarbij heb ik aanmerking genomen dat dit criterium in de rechtspraktijk ook nu reeds wordt gehanteerd.’’ [9]
Om van kwade trouw te kunnen spreken, is het voldoende dat die ander wetenschap had van het kennelijke doel van verhaalfrustratie. Van kwade trouw kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer voorwerpen tegen weinig zakelijke condities aan die ander zijn gaan toebehoren of wanneer de ander alleen het eigendom verkrijgt terwijl het gebruik van de voorwerpen volledig aan de betrokkene in de ontnemingsprocedure voorbehouden blijft. [onderstreping AG] (…) Daarmee wordt overigens niet afgeweken van het door deze leden aangehaalde uitgangspunt in het Burgerlijk Wetboek dat een schuldeiser zijn vordering uitsluitend kan verhalen op het vermogen van de schuldenaar. Dat uitgangspunt wordt ook nu al in het civiele recht gerelativeerd in situaties waarin het vermoeden bestaat dat de schuldenaar daarvan misbruik maakt.’’ [10]