Voetnoten
1.Heden wordt ook conclusie genomen in de parallelzaken 16/05207 en 16/05208. Deze betreffen dezelfde casus, maar andere eisers; de middelonderdelen zijn gedeeltelijk identiek.
2.Blijkens het dossier had het slachtoffer de Colombiaanse nationaliteit; verzoekers tot cassatie wonen in Colombia.
3.Abusievelijk staat op het voorblad van het vonnis vermeld: 18 juni 2013.
4.Volgens het vonnis is het in beginsel onrechtmatig een persoon door (vuurwapen)geweld om het leven te brengen, ook als dit gebeurt door een orgaan van het Land. Daarom is het aan het Land, om te stellen en zo nodig te bewijzen dat en waarom het handelen van de politiefunctionarissen niet onrechtmatig is, dan wel die onrechtmatigheid niet aan hem kan worden toegerekend (rov. 4.3). Volgens het GEA heeft het Land niet aan deze stelplicht voldaan (rov. 4.6 – 4.7).
5.Art. 1:144 Sr-Aruba, Afkondigingsblad (AB) Aruba 2012/24, bepaalt: “Het recht tot strafvordering vervalt door de dood van de verdachte”; vgl. art. 69 Sr in Nederland.
6.Landsverordening van 24 oktober 1996, houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering van Aruba, AB 1996, 75; nadien gewijzigd.
7.Vgl. HR 7 april 1989, NJ 1989/532. Voor een bondig overzicht van de regeling in Nederland: G.J.M. Corstens/M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, 2014, blz. 480 – 489.
8.M. Wladimiroff, ‘Schadevergoeding wegens toepassing van dwangmiddelen’, in: Het nieuwe wetboek van strafvordering van de Nederlandse Antillen en Aruba. Commentaar en beschouwingen, SDU en Stichting Spes Victoriae 1997, blz. 99 – 112, i.h.b. blz. 105.
9.Memorie van Toelichting (1987/88) opgenomen in: T.M. Schalken en S.W. Mul (red.), Het nieuwe wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen en van Aruba; bronnenpublicatie deel 1, parlementaire stukken, Den Haag: SDU, 1997, blz. 71 - 72. Zie over de parlementaire geschiedenis ook: D.V.A. Brouwer, G.A.E. Thodé en D.H. de Jong, Capita Antilliaans en Arubaans Strafprocesrecht, Deventer: Gouda Quint 1998, blz. 69 - 79.
10.Nota van wijziging (onderdeel CT), te kennen uit: T.M. Schalken en S.W. Mul (red.), Het nieuwe wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen en van Aruba; bronnenpublicatie deel 1, parlementaire stukken, Den Haag: SDU, 1997, blz. 179 en 245 - 246. De bezwaren van de ontwerpers tegen de rechtspraak van de Nederlandse burgerlijke rechter zijn nog eens uiteengezet in S.W. Mul en T.M. Schalken, De nieuwe Antilliaanse en Arubaanse strafvordering, Monografieën strafrecht, Deventer: Gouda Quint 1998, blz. 91 – 93.
12.Sinds het uiteenvallen van de Nederlandse Antillen in 2010 wordt gewerkt aan een Caribisch Wetboek van Strafvordering. Zie J.H.J. Verbaan en B.A. Salverda, Nieuwe strafwetgeving: de stand van zaken, Caribisch Juristenblad 2014/3, blz. 145.
14.Zie hierover: N.J.M. Kwakman, Schadevergoeding in het strafprocesrecht, in: M.S. Groenhuijsen en G. Knigge (red.), Afronding en verantwoording. Eindrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Deventer: Kluwer, 2004, blz. 513 – 600; N.M. Dane, Overheidsaansprakelijkheid voor schade bij legitiem strafvorderlijk handelen, diss., Tilburg: Celsus, 2009.
15.Het ambtelijk voorontwerp ging uit van een nieuwe regeling in het (Nederlandse) Wetboek van Strafvordering onder de kop ‘Schadecompensatie strafvorderlijk overheidsoptreden’. Volgens het voorontwerp zou het College van procureurs-generaal worden belast met de beslissing op een verzoek om schadevergoeding. Tegen de beslissing van het College zou beroep kunnen worden ingesteld bij het gerechtshof. De tekst van het voorontwerp is als bijlage opgenomen in N.M. Dane, Overheidsaansprakelijkheid voor schade bij legitiem strafvorderlijk handelen, Tilburg: Celsus 2009, blz. 565 e.v.
16.Tijdens het tweede congres Modernisering Wetboek van Strafvordering in oktober 2015 is een ‘discussiestuk verticale schadevergoeding’ gepresenteerd (te raadplegen via rijksoverheid.nl), besproken in: B.J. Polman, Een wettelijk recht op schadevergoeding voor de gewezen verdachte: het sluitstuk van een eeuwen durende discussie? Strafblad 2016/3; P.P.J. van der Meij en H.L. van Rij, Waar gehakt wordt, vallen spaanders, Strafblad 2016/3.
17.Zie o.m.: EHRM 25 augustus 1993 (Sekanina/Oostenrijk), NJ 1994/1 m.nt. G. Knigge, rov. 25; EHRM 18 januari 2011 (Bok/Nederland), NJ 2012/418.
18.EHRM 15 mei 2007 (Ramsahai/Nederland, appl.no. 52391/99), NJ 2007/618 m.nt. T.M. Schalken (par. 324-325); EHRM 30 november 2004 (Öneryildiz/Turkije, app. 48939/99), NJ 2005/210 m.nt. E.A. Alkema; EHRM 17 maart 2005 (Bubbins/U.K., appl.no. 50196/99), par. 137. In laatstgenoemde uitspraak wordt ook het recht van de familie/nabestaanden genoemd: “This investigation should be independent, accessible to the victim’s family, carried out with reasonable promptness and expedition, effective in the sense that it is capable of leading to a determination of whether the force used in such cases was or was not justified in the circumstances or otherwise unlawful, and afford a sufficient element of public scrutiny of the investigation or its results (…)”.
19.Zie het inleidend verzoekschrift onder 7 en 8; de brief van de hoofdofficier is in eerste aanleg door de nabestaanden overgelegd als productie 3.
21.Zie voetnoot 5 hiervoor.
22.Blijkens de toelichting in voetnoot 5 van het cassatierekest zullen de nabestaanden een verzoek om schadevergoeding indienen bij de strafrechter.
23.Zie alinea 2.8 van de conclusie voor HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5622. Zie over dit probleem ook: M. Wladimiroff, ‘Schadevergoeding wegens toepassing van dwangmiddelen’, in: Het nieuwe wetboek van strafvordering van de Nederlandse Antillen en Aruba. Commentaar en beschouwingen, SDU en Stichting Spes Victoriae 1997, blz. 109. 24.Zie art. 595 in het voorontwerp en de toelichting op dat artikel, als bijlage opgenomen in N.M. Dane, Overheidsaansprakelijkheid voor schade bij legitiem strafvorderlijk handelen, Tilburg: Celsus 2009, blz. 609.
25.Art. 6:11 Awb: Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
27.Zie par. 29, 30, 32 en 33 van de antwoordakte van 22 maart 2016 zijdens de nabestaanden.
28.Vgl. Tekst & Commentaar Strafvordering, Deventer: Kluwer 2015, aant. 1 bij titel IV (W. Morra).