Uitspraak
HET LAND CURAҪAO
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 3 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, wonende in Curaçao en oorspronkelijk eiser, heeft een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens de toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen door politieambtenaren. Het Hof heeft geoordeeld dat de appellant niet ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat volgens artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) alleen de strafrechter bevoegd is om dergelijke verzoeken te behandelen. De appellant had eerder in de strafzaak waarin de betrokken politieambtenaar was vrijgesproken, geen recht op schadevergoeding gekregen, wat zijn argument ondermijnt dat er geen daadwerkelijk rechtsmiddel beschikbaar is als bedoeld in artikel 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het Hof concludeert dat de appellant wel degelijk gebruik heeft gemaakt van de rechtsgang die openstond en dat zijn hoger beroep tevergeefs is ingesteld. De uitspraak bevestigt het vonnis van de eerste aanleg en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op Naf 248,45 aan betekeningskosten en Naf 3.100,00 aan gemachtigdensalaris. Het Hof heeft de appellant ook toestemming verleend om kosteloos te procederen, maar dit doet niets af aan de bevestiging van het eerdere vonnis.