ECLI:NL:OGHNAA:2010:BK9434
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van appellant na toepassing van dwangmiddelen door politie
In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, is appellant, een inwoner van Curaçao, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De zaak betreft de toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen door politieambtenaren, waarbij appellant werd neergeschoten tijdens een aanhouding. Het Hof oordeelt dat de appellant zijn vordering enkel via de strafvorderlijke weg kan indienen, aangezien de feiten wijzen op een rechtmatige toepassing van dwangmiddelen zoals bedoeld in artikel 178 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De appellant had aangevoerd dat de politieagenten niet herkenbaar waren en dat er sprake was van onrechtmatige toepassing van dwangmiddelen. Het Hof concludeert echter dat het recht niet vereist dat een agent herkenbaar moet zijn bij de toepassing van dwangmiddelen. De argumenten van de appellant over de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) worden verworpen, omdat de termijn voor het indienen van een vordering pas begint te lopen na beëindiging van de zaak. Het Hof benadrukt dat de bepalingen in het Wetboek van Strafvordering duidelijk zijn en dat de appellant niet kan stellen dat er geen rechtsmiddel beschikbaar is. Uiteindelijk vernietigt het Hof het vonnis van de eerste aanleg en verklaart de appellant niet-ontvankelijk, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.