- Art. 134, eerste lid, Sv:
“1. Onder inbeslagneming van eenig voorwerp wordt verstaan het onder zich nemen of gaan houden van dat voorwerp ten behoeve van de strafvordering.”
4.5. Het hof heeft uit het in zijn arrest weergegeven relaas van de verbalisanten afgeleid dat de sommatie van [verbalisant 1] aan de verdachte om zijn onderbroek uit te trekken is gedaan met het oog op en dus was gericht op het onderzoek van die onderbroek en derhalve niet (mede) op het doen van een onderzoek aan het lichaam. Die overweging, die erop neerkomt dat de sommatie slechts was gericht op het onderzoeken van de onderbroek zelf, acht ik niet onbegrijpelijk, nu uit het door het hof aangehaalde proces-verbaal van bevindingen blijkt dat toen de verdachte in zijn onderbroek stond, [verbalisant 1] een vierkantvormig voorwerp in die onderbroek zag zitten en daarop de verdachte beval de onderbroek uit te trekken. Daar komt bij dat volgens dit proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 1] aanwezig was bij de aanhouding van de verdachte en dat de verdachte toen een schoudertasje droeg dat voor zijn buik ter hoogte van zijn kruis hing en “met zijn hand aan zijn kruis aan het rommelen was”. Het hof heeft hieruit kunnen afleiden dat [verbalisant 1] de kleding van de verdachte wilde onderzoeken op de aanwezigheid van verdovende middelen.
4.6. Uitgaande van die vaststelling geeft het oordeel van het hof dat in casu sprake was van een onderzoek aan de kleding in de zin van art. 9, tweede lid, Opiumwet, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Uit het door het hof genoemde arrest HR 23 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ8248, NJ 2013/267 kan immers worden afgeleid dat bij een onderzoek aan de kleding een verdachte gesommeerd kan worden zich te ontkleden en zijn onderbroek te laten zakken en dat art. 9, tweede lid, Opiumwet daartoe voldoende grondslag geeft.De middelen falen dan ook voor zover zij klagen over het oordeel van het hof dat uit de sommatie kan worden afgeleid dat deze gericht was op het onderzoek aan de kleding van de verdachte. 4.7. Wat wel nog vragen oproept is of de handeling van [verbalisant 1] , waarbij hij het voorwerp dat de verdachte tussen zijn benen geklemd hield wilde pakken, als een onderzoek aan het lichaam had moeten worden aangemerkt. Het hof is hierop niet ingegaan, maar heeft kennelijk impliciet deze handeling evenmin aangemerkt als een onderzoek aan het lichaam. Uit de toelichting op het eerste middel leid ik af dat beoogd wordt ook over dit impliciete oordeel van het hof te klagen. Daartoe wordt gesteld dat er een onderzoek aan het lichaam is gedaan toen gepoogd werd het voorwerp dat zich tussen de benen van de verdachte bevond in beslag te nemen en het feit dat de verdachte toen volledig was ontkleed maakt, dat dit geen onderzoek aan de kleding kan zijn geweest.
4.8. Ik ben het met de steller van het middel eens dat de poging van [verbalisant 1] het voorwerp te bemachtigen dat de op dat moment volledig ontklede verdachte tussen zijn benen geklemd hield, niet kan worden aangemerkt als een onderzoek aan de kleding. Die handeling kan immers moeilijk worden aangemerkt als (kennelijk) te zijn gericht op het doen van onderzoek aan enig kledingstuk. Had het hof de handeling van [verbalisant 1] dan moeten aanmerken als een onderzoek aan het lichaam?
4.9. Van onderzoek aan het lichaam — en daar ligt de grens met het onderzoek aan de kleding — is volgens de Memorie van Toelichting sprake ‘indien het onderzoek verdergaat dan het oppervlakkig aftasten van de kleding van de verdachte’.Daarbij wordt, om het onderscheid helder te krijgen, het onderzoek aan het lichaam vaker afgezet tegen het onderzoek in het lichaam. Onder onderzoek
inhet lichaam wordt door de wetgever beschouwd (zie art. 56 lid 2 Sv) het uitwendig schouwen (dus buitenaf bekijken) van de openingen en holten van het onderlichaam, röntgenonderzoek en echografie en het inwendig manueel (met de hand/vingers of een voorwerp) onderzoek van de openingen en holten van het gehele lichaam. Als onderzoek
aanhet lichaam blijft dus over het onderzoek aan de oppervlakte van het hele lichaam en het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het bovenlichaam.Bij dit laatste kan het gaan om het doen openen van de mondholte, het inspecteren van de neusholte en de oren en het van buitenaf schouwen of zich daarin voorwerpen bevinden. Is dit het geval, dan kunnen die voorwerpen in beslag genomen worden als zij zonder het gebruik van hulpmiddelen eenvoudig kunnen worden verwijderd.Bij het onderzoek aan de oppervlakte van het lichaam kan worden gedacht aan het onderzoek van kenmerkende eigenschappen van het lichaam, zoals littekens of tatoeages,en het aftasten van het lichaamsoppervlak, waaronder begrepen het zoeken onder verband of pleisters,bijvoorbeeld naar daaronder geplakte verdovende middelen.
4.10. Zoals gezegd heeft het hof zich er niet over uitgelaten hoe de poging van [verbalisant 1] , het voorwerp dat de verdachte tussen zijn benen had geklemd te pakken, moet worden gekwalificeerd. In het middel wordt gesteld dat het hof dit niet anders dan als een onderzoek aan het lichaam had kunnen aanmerken. Maar dat laatste is de vraag. Mogelijk heeft het hof de handelwijze aangemerkt als een poging tot inbeslagneming van dit voorwerp op de voet van art. 9, derde lid, Opiumwet, nadat het onderzoek aan de kleding had geresulteerd in het aantreffen daarvan, weliswaar niet (meer) in de kleding maar zichtbaar tussen de benen van de verdachte geklemd.Zo bezien kan worden geredeneerd dat er sprake is geweest van een onderzoek aan de kleding gevolgd door een handeling ter inbeslagneming. Zou deze handeling ter inbeslagneming tevens moeten of kunnen worden aangemerkt als een onderzoek aan het lichaam, omdat hierbij een schermutseling is ontstaan zoals in het proces-verbaal van bevindingen wordt vermeld en daarbij het lichaam van de verdachte is aangeraakt?
4.11. In dit verband is de navolgende overweging in het arrest HR 7 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5819, NJ 2004/594 van belang: “Uitoefening van het dwangmiddel van inbeslagneming kan inhouden dat desnoods met toepassing van proportioneel geweld handelingen worden verricht die strekken tot het in de zin van art. 134, eerste lid, Sv onder zich nemen of gaan houden van voorwerpen ten behoeve van de strafvordering. Soms kan het nodig zijn alvorens daartoe over te gaan een onderzoek aan het lichaam of de kleding of een onderzoek in het lichaam in te stellen. Het tegen de wil van de betrokkene en met proportioneel geweld openen van een vuist, is niet als een van dergelijke onderzoeken aan te merken. De bevoegdheid tot inbeslagneming omvat de bevoegdheid tot het desnoods tegen de wil van de betrokkene en met proportioneel geweld openen van diens vuist.”