Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
27 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 20 oktober 2015 was gewezen. De verdachte, geboren in 1969, had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat C.F. Korvinus. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel, dat stelde dat in hoger beroep een verweer op basis van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering was gevoerd, feitelijke grondslag miste. De Hoge Raad stelde vast dat in de feitelijke aanleg niet duidelijk en gemotiveerd was onderbouwd waarom het bewijs uitgesloten zou moeten worden, rekening houdend met de factoren van artikel 359a, tweede lid, Sv. De Hoge Raad verwerpt het beroep zonder nadere motivering, aangezien het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.