Het Hof heeft het in het middel bedoelde en hiervoor weergegeven verweer als volgt verworpen:
"Het hof stelt op grond van de stukken in het dossier vast dat de verdachte na zijn aanhouding en voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie op 15 juni 2010 aan een onderzoek is onderworpen. De fouillering werd - blijkens het proces-verbaal van 15 juni 2010 op dossierpagina's 6 en 7 - verricht door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in opdracht van de hulpofficier van justitie.
Op pagina 16 van het proces-verbaal is een nader proces-verbaal opgenomen, opgesteld door genoemde [verbalisant 2] naar aanleiding van hetgeen bij de verdachte werd aangetroffen: bolletjes vermoedelijk cocaïne en geld, en de plaats waar deze vondst werd gedaan, namelijk in een geel etui in de onderbroek van de verdachte. Het proces-verbaal vermeldt dat een insluitingsfouillering werd toegepast.
Tenslotte is op 2 juli 2010 een derde proces-verbaal opgemaakt door genoemde [verbalisant 2] waarin is aangegeven dat de verdachte met toestemming van de hulpofficier van justitie aan zijn kleding werd onderzocht op grond van artikel 9 lid 2 van de Opiumwet (toegevoegd aan het dossier bij faxbericht van 8 augustus 2010).
(...)
Het hof acht aannemelijk dat de verdachte op grond van artikel 9, tweede lid van de Opiumwet is onderzocht aan zijn kleding, gelet op het proces-verbaal van 15 juni 2010 (dossierpagina's 6 en 7) opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
(...)
Ten aanzien van de vraag of het zich laten ontkleden van de verdachte tot aan zijn onderbroek en het pakken door de verbalisant - volgens de verdachte - van het etui uit die onderbroek door zijn hand in die onderbroek te doen, verder gaat dan een 'onderzoek aan de kleding', geldt het volgende. Onderzoek aan de kleding in de zin van artikel 9, tweede lid van de Opiumwet mag grondig zijn indien ernstige bezwaren bestaan en zulks nodig is voor het onderzoek, met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het is goed voorstelbaar dat het onder omstandigheden voor een dergelijk onderzoek nodig is dat de verdachte zich van zijn kleding ontdoet. In het onderhavige geval bestonden er ernstige bezwaren tegen de verdachte van overtreding van de Opiumwet - naar aanleiding van onder meer de observatie van verbalisant [verbalisant 3], de aanhouding van de veronderstelde koper [betrokkene] en het vinden van enkele korrels vermoedelijke cocaïne in diens pijp (proces-verbaal van 15 juni 2010, dossierpagina's 14 en 15). Het zich moeten ontkleden tot aan de onderbroek is in dat geval niet disproportioneel. Dat geldt evenzeer voor het uit de onderbroek pakken door de verbalisant van het etui, waarbij het hof overweegt dat de vorm van het etui in de onderbroek ook uitwendig zichtbaar moet zijn geweest."