Conclusie
Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
1.Overzicht
BNB2002/141 moet worden aangenomen dat als een ondernemer betaalt aan een andere ondernemer, die betaling de tegenwaarde voor een prestatie is. De Inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in casu anders is.
BNB2002/141 en HR BNB 2014/160 volgt dat bij betalingen tussen ondernemers ervan mag worden uitgegaan dat zij de tegenwaarde voor een prestatie vormen. Een rechtstreeks verband tussen de betaling en een prestatie is dan in beginsel gegeven. Op die hoofdregel bestaan uitzonderingen als de Inspecteur aannemelijk maakt dat een rechtstreeks verband ontbreekt, dat geen sprake is van verbruik, of dat het gaat om verdeling van voor gemene rekening gemaakte kosten.
anderebelaste prestatie (dan medewerking aan overdracht) door de belanghebbende jegens [I] c.s. moet worden aangenomen omdat (i) doorbelasting van kosten in beginsel een economische activiteit is die aan omzetbelasting is onderworpen en (ii) als een ondernemer betaalt aan een andere ondernemer ervan moet worden uitgegaan dat de betalingen de tegenwaarde voor een prestatie is.
BNB2002/141 en op de feitelijke basis van de vast staande kostenvergoeding het weerlegbare rechtsvermoeden opgevat dat de belanghebbende een (andere) prestatie (dan medewerking) onder bezwarende titel heeft geleverd op basis van dezelfde rechtsbetrekking (dezelfde overeenkomsten).
BNB2002/141 (betaling tussen ondernemers impliceert belaste prestatie behoudens tegenbewijs) zie ik geen steun in het EU-recht, maar bij gebrek aan Unierechtelijke procesregels kunnen de lidstaten hun eigen procesrecht toepassen, mits niet ten koste van de effectiviteit en de uniformiteit van het EU-recht. Ik zie op zichzelf geen dergelijk EU-rechtelijk bezwaar tegen dit rechtsvermoeden, maar ik zie wel intern-procesrechtelijke bezwaren tegen toepassing in belanghebbendes geval omdat zij ertoe leidt dat de fiscus moet bewijzen dat in casu een
onbepaalde
vermoedebelaste prestatie, die
nietbestaat uit medewerking aan waardeoverdracht,
nietbestaat. Ik meen dat een redelijke verdeling van de bewijslast in de weg staat aan een dergelijke
probatio diabolicaen dat de uniformiteit en de effectiviteit van EU-recht zich niet verzet tegen het voorkomen van onmogelijke bewijsposities.
BNB2002/141 en HR
BNB2014/160 in casu niet geldt omdat – anders dan in HR
BNB2002/141 en HR
BNB2014/160 – geen tegenover de betaling staande management-, administratieve of andere dienst van de belanghebbende aan een afnemer zichtbaar is, nu het meewerken aan pensioenoverdracht immers
nietdie dienst is, en (ii) dat het Hof daarom in dit geval had moeten aanduiden wélke andere belaste prestatie (dan medewerking aan pensioenoverdracht) hij in rechtstreeks verband met de ontvangen kostenvergoeding vermoedde, om de inspecteur in de gelegenheid te stellen om ‘s Hofs ter zake van het bestaan van die prestatie opgevatte vermoeden te ontzenuwen.
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
Artikel 8 Door [I] c.s. te vergoeden kosten
Bijlage 1 - Verhouding [I] c.s. inclusief [belanghebbende]
[L]
[M]
[N]
9 OVERGANG NAAR [J]
2.12 Tot de stukken van het geding behoort een factuur van belanghebbende aan [I] BV van 31 januari 2012 waarop een bedrag van € 9.662.800 (inclusief € 1.542.800 aan omzetbelasting) in rekening wordt gebracht met als omschrijving “Vergoeding van transitiekosten conform vaststellingsovereenkomst”. Aan de overige groepen van vennootschappen zijn facturen met dezelfde omschrijvingen uitgereikt. In totaal heeft belanghebbende € 11.804.800 (€ 9.920.000, vermeerderd met € 1.884.800 omzetbelasting) aan [I] c.s. in rekening gebracht. [I] c.s. heeft - voor zover de betreffende rechtspersonen belaste prestaties verrichten - deze omzetbelasting met instemming van de Inspecteur in aftrek gebracht, ook als later blijkt dat sprake is van omzetbelasting in de zin van artikel 37 van de Wet OB.”
medebij [I], maar lag het belang daarvan geheel of nagenoeg geheel bij [I]. Dat - als een afgeleide - ook de deelnemers, slapers en gepensioneerden een zeker voordeel ondervonden van de overdracht ('een positief extern effect'), maakt nog niet dat [X] het hoofdzakelijke belang had en al helemaal niet dat [I] slechts een bijkomend belang had.”
3.Het geding in cassatie
BNB1989/213 en HR
BNB2002/141 vaststond dat de gefactureerde bedragen verband hielden met voor de bedrijfsactiviteiten van de afnemer geleverde prestaties. In casu zien de transitiekosten juist volledig en uitsluitend op de eigen activiteiten van de belanghebbende. Het Hof heeft (terecht) geoordeeld dat de belanghebbende niet met [I] c.s. is overeengekomen dat zij een dienst aan [I] c.s. zou leveren bestaande uit medewerking aan collectieve waardeoverdracht. HR
BNB1989/213 en HR
BNB2002/141 laten onverlet dat voor een dienst onder bezwarende titel een rechtsbetrekking is vereist waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en de door de ene ondernemer ontvangen vergoeding werkelijk de tegenwaarde vormt voor de aan de betalende ondernemer verleende dienst. Voor zover het Hof dit in r.o. 4.4-4.6 uit het oog heeft verloren, is zijn rechtsopvatting onjuist. Het hof heeft evenmin iets vastgesteld over mogelijk verbruik door [I] c.s. of door [I] c.s. genoten voordeel van de doorberekende kosten.
BNB2002/141 afgeleid dat degene die stelt dat een betaling tussen ondernemers níet de tegenwaarde voor een prestatie is, daarvoor de bewijslast draagt. De oordelen dat de Inspecteur daarin niet is geslaagd en niet heeft gesteld dat sprake zou zijn van kosten voor gemene rekening, van een onbelaste schadevergoeding of van een ‘package deal’, verraadt geen onjuiste rechtsopvatting.
BNB1989/213 en HR
BNB2002/141 zijn wel degelijk relevant. De Staatssecretaris stelt ten onrechte dat de transitiekosten slechts zouden zien op belanghebbendes eigen bedrijfsactiviteiten en (dus) geen rechtsbetrekking met [I] c.s. zou bestaan op grond waarvan prestaties zijn uitgewisseld. Het Hof heeft, anders dan de Staatssecretaris stelt, niet vastgesteld dat de transitiekosten volledig en uitsluitend zouden zien op belanghebbendes eigen bedrijfsactiviteiten. Uit de vastgestelde feiten blijkt dat de overeengekomen vergoeding rechtstreeks verband houdt met de door de belanghebbende in het kader van de waardeoverdracht gemaakte kosten.
PPG:
ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteiten [6] .
Commissie/Frankrijk, C-412/03
Hotel Scandic Gäsabäck, C-108/14
Larentia en Minervaen C-109/14
Marenave Schiffahrts.
4.Impliceert kostendoorbelasting een belaste prestatie van de belanghebbende?
Wettelijk kader
(…).”
Coöperatieve aardappelenbewaarplaats [8] betrof – onder vigeur van de Tweede btw-richtlijn - een coöp die gratis aardappelen opsloeg voor haar leden, door de kosten waarvan echter wel de waarde van de ledenparticipaties daalde. Anders dan de fiscus stelde, leverde dat volgens het HvJ geen rechtstreeks verband en dus geen bezwarende titel op.
Apple and Pear Development Council [9] , gewezen onder vigeur van de Zesde richtlijn, bevestigde het HvJ EU, onder verwijzing naar
Coöperatieve aardappelen-bewaarplaats, dat
Councilbehartigde de gemene belangen van haar leden (appel- en perentelers), die een wettelijk verschuldigde financiële bijdrage aan de
Councilbetaalden. Het Hof zag daarin geen vergoeding voor door de
Councilaan leden geleverde diensten omdat de activiteiten van de
Councilde hele sector dienden en geen verband bestond tussen de bijdrage en de omvang van het voordeel voor individuele telers. Hieruit volgt dat voor het vereiste rechtstreekse verband nodig is dat een afnemer een individualiseerbaar voordeel verkrijgt waarvoor hij betaalt. [10]
Kennemer Golf & Country Club [12] zag het HvJ EU wél rechtstreeks verband tussen de jaarlijkse contributie en door de
Clubgeleverde diensten, nl. permanente terbeschikkingstelling aan haar leden van het sportcomplex en faciliteiten. Dat de contributie een vast bedrag was onafhankelijk van werkelijk gebruik van de golfbaan nam niet weg dat prestaties werden uitgewisseld tussen de leden en de
Clubdie elkaars tegenwaarde vormden. Van Hilten en Van Kesteren [13] schrijven over het verschil met de zaak
Apple and Pear Development Council:
BNB2014/265, een zaak over ouderlijke bijdragen voor gemeentelijk leerlingenvervoer: [15]
nietrechtstreeks van aard” was (r.o. 34): [16]
BNB2002/141 [17] betrof een internationaal concern met een vaste inrichting in Nederland en een concernmanagementvennootschap in België die ook aan die vaste inrichting managementdiensten verleende en daarvoor een vergoeding ontving. Volgens de belanghebbende was geen sprake van een belaste prestatie, maar van verdeling van kosten voor gemene rekening. Het Hof zag echter een vergoeding voor een belaste managementprestatie en legde de bewijslast dat het anders zou zijn op de belanghebbende. U overwoog:
Société thermale d’Eugénie-les-Bains. [18] Die zaak betrof voorschotten betaald door personen die een hotel reserveren. Het hotel behield het voorschot in geval van
no show. De vraag was of in dat geval sprake was een btw-belaste prestatie. Van Doesum wijst op de volgende overweging van het HvJ EU:
no showgaat om een onbelaste schadevergoeding wegens
niet-presteren, vroeg het HvJ EU zich vervolgens af wat de
civielrechtelijkefunctie van het voorschot was. Eén van die
civielrechtelijkefuncties was een bewijsfunctie tussen hotelier en klant. Het komt mij voor dat dit arrest daarmee niets zegt over de vraag of uw
fiscaalrechtelijkerechtsvermoeden strookt met EU-recht. Hotelgasten hoeven ook geenszins ondernemers te zijn.
BNB2002/141 niet relevant omdat in casu, anders dan in die zaak, de kosten uitsluitend betrekking hebben op eigen bedrijvigheid van de belanghebbende, niet op die van de beweerdelijke afnemer [I] c.s.
BNB2002/141 dat kostendoorberekening in beginsel een btw-belaste prestatie impliceert en dat degene die anders stelt, gronden voor onbelastbaarheid moet aanvoeren:
V-N2002/14.25):
Syndicat des Producteurs Indépendents. [22] Die zaak betrof het standpunt van de Franse fiscus dat Franse filmproducenten die in opdracht van buitenlandse reclamebureaus reclamefilms produceerden, geen reclamediensten verrichtten omdat zij niet rechtstreeks aan de adverteerders factureerden, zodat de dienst niet in het land van de afnemer, maar in Frankrijk werd verricht en belast. Het Hof meende echter dat wel degelijk sprake was van ‘diensten op het gebied van reclame’, zodat de plaats van dienst in het buitenland lag:
aan [X]verrichte advies- en consultancydiensten. Deze omstandigheid heeft geen enkele betekenis voor het bestaan van diensten (de medewerking aan de vermogensoverdracht aan [J]) van [X] aan [I]. Feitelijk is deze vaststelling overigens ook onjuist omdat, hoewel pas in 2011 de afspraken op papier zijn gezet, al in 2010 vooruitlopend op die schriftelijke vastlegging conform die afspraken werd gehandeld.”
nietbestond uit medewerking aan de waarde-overdracht, zodat mij niet relevant lijkt of die waardeoverdracht al dan niet zou zijn doorgegaan zonder (volledige) kostenvergoeding door [I] c.s., noch of al dan niet vóór overeenstemming over kostenvergoeding reeds transitiekosten gemaakt werden. Het hof zag immers hoe dan ook geen rechtstreeks verband tussen medewerking aan waardeoverdracht en kostenvergoeding, maar veronderstelde een ander rechtstreeks verband, tussen een andere belaste prestatie (dan medewerking) en de kostenvergoeding.
Mohr-arrest [25] van het HvJ EU volgt dat voor het vereiste rechtstreekse verband een voordeel en een verbruiker moeten kunnen worden aangewezen. Van Doesum schrijft daarover: [26]
Mohrbetrof de vraag of een melkproducent die zich tegen vergoeding verbindt zijn melkproductie te beëindigen, een dienst verricht onder bezwarende titel:
BNB1997/301 [33] overwoog:
BNB2014/160. [35] Die zaak betrof een onderwijsinstelling die ook de salaris-, personeels- en financiële administratie van een aantal andere scholen verzorgde en de kosten daarvan volgens een bepaalde verdeelsleutel doorberekende aan die andere scholen, behoudens het deel dat haar eigen school aanging. De inspecteur zag belaste prestaties; de belanghebbende verdeling van kosten voor gemene rekening. Het Hof achtte onvoldoende de betrokkenheid van de andere scholen bij met name (de risico’s van) het administratieve personeel van de belanghebbende om van verdeling van gemene kosten te kunnen spreken en zag dus belaste dienstverlening. U liet dat oordeel in stand, overwegende als volgt:
Cantor Fitzgerald Internationalhet volgende over het criterium van de rechtsbetrekking:
5.Beoordeling van principaal middel I (Staatssecretaris)
anderebelaste prestatie (dan medewerking aan overdracht) door de belanghebbende jegens [I] c.s. moet worden aangenomen op twee samenhangende gronden (r.o. 4.5): (i) “de doorbelasting van kosten is in beginsel een economische activiteit die aan de heffing van omzetbelasting is onderworpen” en (ii) een rechtsvermoeden: “indien een ondernemer betalingen verricht aan een andere ondernemer moet als regel ervan worden uitgegaan dat deze betalingen de tegenwaarde voor een prestatie vormen.”
BNB2002/141 (zie 4.22 hierboven; zie ook HR
BNB2014/160 in 4.26 hierboven) en op de feitelijke basis van de betalingen door [I] c.s. aan de belanghebbende het weerlegbare rechtsvermoeden opgevat dat de belanghebbende - op basis van dezelfde overeenkomsten (zie r.o. 4.4) - toch een (andere) prestatie (dan medewerking) onder bezwarende titel heeft geleverd aan [I] c.s., nu de “belanghebbende met [I] c.s. een rechtsbetrekking [is] aangegaan ingevolge welke de kosten (grotendeels) aan [I] c.s. zijn doorbelast.”
BNB2002/141 en HR
BNB2014/160 (betaling tussen ondernemers impliceert belaste prestatie behoudens tegenbewijs) heb ik geen steun kunnen vinden in het EU-recht (zie 4.12), maar bij gebrek aan Unierechtelijke procesregels kunnen de lidstaten hun eigen procesrecht toepassen ter verwezenlijking van het EU-recht, mits zulks niet in de weg staat aan de effectiviteit en de uniformiteit van het EU-recht (nationale procesrechtelijke autonomie). [39] Ik zie op zichzelf geen bezwaar tegen uw rechtsvermoeden uit een oogpunt van uniformiteit en effectiviteit van het EU-recht.
nietnader aangeduide
vermoedebelaste prestatie, die
nietbestaat uit medewerking aan waardeoverdracht,
nietbestaat. Dat lijkt mij geen weerlegbaar, maar een onweerlegbaar rechtsvermoeden. Ik meen dat een redelijke verdeling van de bewijslast in de weg staat aan een dergelijke
probatio diabolicaen dat de uniformiteit en de effectiviteit van EU-recht zich niet verzet tegen het voorkomen van onmogelijke bewijsposities. Het Hof heeft overwogen dat de inspecteur niet heeft gesteld dat het om verdeling van kosten voor gemene rekening ging, hetgeen suggereert dat aldus het rechtsvermoeden van het bestaan van een (andere) belaste prestatie ontzenuwd had kunnen worden, maar die stelling acht ik in casu bij voorbaat kansloos, gegeven dat de Pensioenwet bepaalde dat uitsluitend de belanghebbende een collectieve waardeoverdracht kon bewerkstelligen en gegeven uw boven (4.25 en 4.26) weergegeven, door de literatuur als zeer streng beschouwde criteria voor gemene-kostenverdeling waar de belanghebbende niet aan kan voldoen.
BNB2002/141 en HR
BNB2014/160 niet geldt in een geval als dit, waarin – anders dan in die zaken – geen tegenover de betaling staande management-, administratieve of andere dienst van de belanghebbende aan een afnemer zichtbaar is, nu het meewerken aan pensioenoverdracht immers
nietdie dienst is en (ii) dat het Hof daarom in een geval zoals dit had moeten aanduiden wélke andere belaste prestatie van de belanghebbende (dan medewerking aan pensioenoverdracht) hij in rechtstreeks verband met de ontvangen kostenvergoeding vermoedde, om de inspecteur in de gelegenheid te stellen om ‘s Hofs ter zake van het bestaan van die prestatie opgevatte vermoeden te ontzenuwen.