Gelet op de hiervoor in 4.3.3 vermelde rechtspraak van het Hof van Justitie zou kunnen worden betoogd dat het voor het als economische activiteit aanmerken van een handeling voldoende is dat een rechtstreeks verband bestaat tussen de handeling en de vergoeding, en dat de hoogte van de vergoeding ten opzichte van de omvang van de prestatie en de wijze waarop deze wordt berekend of vastgesteld niet van belang is. Dat zou betekenen dat ook indien de economische waarde van de prestatie (veel) hoger is dan het bedongen bedrag, sprake is van een aan de heffing van btw onderworpen vergoeding (tenzij het gaat om een louter symbolische vergoeding).
Tegen vorenvermeld betoog kan worden ingebracht dat er rechtspraak van het Hof van Justitie is, waaruit volgt dat de ontvangst van een vergoeding als tegenprestatie voor een werkzaamheid op zichzelf nog niet aan die werkzaamheid het karakter van een economische activiteit verleent (zie onder meer punt 21 van het arrest Franz Götz). In dit verband kan in het bijzonder worden gewezen op hetgeen het Hof van Justitie in het arrest Commissie/Finland heeft beslist. In dat arrest hechtte het Hof van Justitie betekenis eraan dat de retributie die de ontvangers van rechtsbijstanddiensten voor die diensten aan Finse openbare bureaus betaalden, nimmer het totale bedrag dekten van de honoraria die in de Finse wetgeving waren vastgelegd voor de beloning voor de door de openbare bureaus en de particuliere raadsmannen verrichte rechtsbijstanddiensten (punt 47). Voorts overwoog het Hof van Justitie dat het bedrag van vorenbedoelde retributie niet enkel op basis van die honoraria werd berekend maar mede afhankelijk was van het inkomen en het vermogen van de ontvanger van de dienst (punt 48). Het Hof van Justitie concludeerde uit dit een en ander dat de retributie slechts gedeeltelijk werd bepaald door de reële waarde van de verleende diensten en dat hoe bescheidener het inkomen en het vermogen van de ontvangers, hoe losser het verband met die waarde was (punt 49). Dit vond, aldus het Hof van Justitie, bevestiging in het feit dat de omvang van de ontvangsten in verhouding tot de kosten van de werkzaamheden zeer bescheiden was, zodat de retributie eerder moet worden gelijkgesteld met een heffing dan met een beloning in de eigenlijke zin van het woord (punt 50). Het Hof van Justitie oordeelde vervolgens dat op grond van het vorenstaande het verband tussen de verrichte rechtsbijstanddiensten en de door de ontvangers te betalen tegenwaarde niet de rechtstreeksheid bezit die is vereist opdat die tegenwaarde kan worden geacht een beloning te vormen en opdat deze diensten kunnen worden aangemerkt als economische activiteiten in de zin van artikel 2, punt 1, en artikel 4, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn (punt 51).
4.3.5.1. Voor de beslissing in het onderhavige geval is van belang vast te stellen wat de reikwijdte is van het arrest Commissie/Finland. In zijn conclusie van 7 juli 2009 bij het arrest Commissie/Finland, punt 36, merkt de Advocaat-Generaal Ruiz-Jarabo Colomer op dat de rechtspraak van het Hof van Justitie reeds een aantal criteria heeft gegeven voor de duiding van het begrip ‘economische activiteit’, maar dat in die zaak verdere uitlegging nodig is, omdat hem geen precedent met overeenkomstige feiten bekend is.
4.3.5.2. Gelet op de hiervoor in 4.3.4 weergegeven overwegingen van het Hof van Justitie zou kunnen worden geconcludeerd dat dit arrest een nadere, algemeen toepasbare verduidelijking geeft van het begrip ‘rechtstreeks verband’ tussen een verrichte dienst en een ontvangen tegenwaarde.
4.3.5.3. Ook is mogelijk dat het Hof van Justitie in het arrest Commissie/Finland niet anders heeft bedoeld te oordelen dan dat specifiek in die zaak, waarin het overheidslichamen betrof die uitsluitend diensten jegens minvermogenden verrichtten (vgl. punt 6 van het arrest), geen sprake was van een rechtstreeks verband tussen de door de ontvangers van de diensten betaalde retributies en de verleende rechtsbijstanddiensten.
4.3.5.4. Ten slotte is denkbaar dat, zoals weergegeven in de onderdelen 5.4.11, 5.4.12 en 5.4.14 van de conclusie van de Advocaat-Generaal Van Hilten, het Hof van Justitie zijn oordeel erop heeft gegrond dat de retributies in wezen het karakter van een symbolische vergoeding droegen, en dat het Hof van Justitie met dit arrest derhalve een nadere verduidelijking heeft willen geven van het begrip ‘symbolische vergoeding’. Met een ‘symbolische vergoeding’ wordt niet voldaan aan het vereiste van een ‘tegenwaarde’ voor een dienstverlening. Indien de overwegingen van het Hof van Justitie in de punten 47 en 48 van het arrest Commissie/Finland aldus moeten worden opgevat dat sprake is van een symbolische vergoeding en dat het symbolische karakter volgt uit de hoogte van de retributie in relatie tot de kosten van de verleende rechtsbijstand, dan rijst de vraag hoe deze overwegingen van het Hof van Justitie zich verhouden tot de overwegingen in de arresten van 21 september 1988, Commissie/Frankrijk, 50/87, ECLI:EU:C:1988:429, BNB 1994/306 (hierna: het arrest Commissie/Frankrijk), en 20 januari 2005, Hotel Scandic Gåsabäck, C-412/03, ECLI:EU:C:2005:47, V-N 2005/8.22 (hierna: het arrest Hotel Scandic). Uit het arrest Commissie/Frankrijk kan immers worden afgeleid dat, wil sprake zijn van een prestatie tegen een vergoeding (een economische activiteit in de zin van BTW-richtlijn 2006), de vergoeding niet de waarde van de prestatie behoeft te vertegenwoordigen, tenzij het gaat om een symbolische vergoeding, in welk geval de prestatie geacht wordt zonder vergoeding te zijn verricht. In punt 22 van het arrest Hotel Scandic heeft het Hof van Justitie onder verwijzing naar de punten 50 en 51 van de bijbehorende conclusie van de Advocaat-Generaal Ruiz-Jarabo Colomer erop gewezen dat de omstandigheid dat een economische activiteit tegen een hogere of lagere vergoeding dan de kostprijs wordt verricht, irrelevant is voor het antwoord op de vraag of het om een handeling onder bezwarende titel gaat.
Het is de vraag of uit het arrest Commissie/Finland moet worden geconcludeerd dat het feit dat de kosten voor verleende diensten bij lange na niet worden gedekt door de ontvangen bijdragen, meebrengt dat het ontvangen bedrag niet als vergoeding kan worden aangemerkt en derhalve de prestatie moet worden geacht slechts tegen een symbolische vergoeding te zijn verricht.