ECLI:NL:HR:2008:BC3696
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- A.R. Leemreis
- E.N. Punt
- J.A.C.A. Overgaauw
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van naheffingsaanslag omzetbelasting en kosten voor gemene rekening
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende, X Limited te Z, Verenigd Koninkrijk, was opgelegd. De naheffingsaanslag betrof het tijdvak van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002 en was gehandhaafd na bezwaar door de Inspecteur. Het Hof had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in cassatie ging. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, waarop belanghebbende een conclusie van repliek en de Staatssecretaris een conclusie van dupliek indiende. De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten concludeerde tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie en tot vernietiging van de uitspraken van het Hof en de Inspecteur, met een voorstel tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 72.100.
De Hoge Raad oordeelde dat de kosten die door B aan belanghebbende in rekening waren gebracht, niet als kosten voor gemene rekening konden worden aangemerkt. Het Hof had ten onrechte geoordeeld dat de kosten die B aan belanghebbende doorberekende, niet onder de definitie van kosten voor gemene rekening vielen. De Hoge Raad benadrukte dat kosten voor gemene rekening aanwezig zijn wanneer kosten door een ondernemer worden gemaakt ten behoeve van meerdere ondernemers en deze kosten op basis van een vooraf afgesproken verdeelsleutel worden verdeeld. De verhouding waarin de kosten werden verdeeld, in dit geval 93% voor B en 7% voor A, staat niet in de weg aan de mogelijkheid dat deze kosten als kosten voor gemene rekening kunnen worden aangemerkt.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en werd het griffierecht van € 428 aan belanghebbende vergoed.