Uitspraak
Stichting [X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 28 juni 2012, nr. 11/01012, betreffende een op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een geschil over omzetbelasting. De belanghebbende, een stichting die onderwijs verzorgt, had over het tijdvak van 1 oktober 2009 tot en met 31 december 2009 op aangifte een bedrag aan omzetbelasting voldaan. Na afwijzing van haar verzoek om teruggaaf door de Inspecteur, heeft de Rechtbank te Haarlem het beroep ongegrond verklaard. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, waarop de belanghebbende cassatie heeft ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de belanghebbende, als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968, kosten in rekening bracht aan verschillende onderwijsinstellingen voor administratieve diensten. De belanghebbende stelde dat deze kosten niet als vergoedingen voor diensten moesten worden aangemerkt, maar als kosten voor gemene rekening. Het Hof oordeelde echter dat de door de belanghebbende ontvangen bedragen niet konden worden aangemerkt als kosten voor gemene rekening, omdat niet was aangetoond dat het risico van de kosten volgens een overeengekomen verdeelsleutel tussen de belanghebbende en de instellingen werd verdeeld.
De Hoge Raad heeft de middelen van de belanghebbende verworpen, waarbij werd benadrukt dat het op de weg van de partij ligt die zich op de uitzondering van kosten voor gemene rekening beroept, om de benodigde feiten te stellen en aannemelijk te maken. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof niet had miskend wat in de rechtspraak is overwogen over kosten voor gemene rekening en dat de waardering van feitelijke aard niet in cassatie kan worden getoetst. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.