ECLI:NL:OGHACMB:2025:60

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
SXM2024H00048 tot en met SXM2024H00053
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingaanslagen en premie AVBZ van belanghebbende te Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over belastingaanslagen en premie AVBZ van een belanghebbende woonachtig in Sint Maarten. De belanghebbende had niet tijdig aangiften gedaan voor de jaren 2014 tot en met 2016, wat leidde tot ambtshalve aanslagen door de Inspecteur. De belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen deze aanslagen, maar het Gerecht in eerste aanleg heeft deze ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de belanghebbende de schatting van de Inspecteur betwist, maar het Hof oordeelt dat de Inspecteur redelijk heeft gehandeld door de aanslagen te baseren op eerdere aangiften en aanslagen waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Het Hof bevestigt dat de belanghebbende er niet in is geslaagd het (verzwaarde) tegenbewijs te leveren en dat de aanslagen niet willekeurig zijn vastgesteld. De uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak

SXM2024H00048 tot en met SXM2024H00053
Datum uitspraak: 21 maart 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],
woonachtig te Sint Maarten,
belanghebbende,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (het Gerecht) van 9 februari 2024 in de zaken BBZ nrs. SXM202300113 t/m SXM202300118 in het geding tussen:
belanghebbende
en
de inspecteur der belastingen,zetelend in Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende zijn op 27 december 2019 aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 580.000, resulterend in een te betalen bedrag aan inkomstenbelasting van respectievelijk NAf 247.661 (2014), NAf 246.978 (2015) en NAf 246.637 (2016). Tegelijkertijd zijn er verzuimboetes opgelegd van respectievelijk NAf 250 (2014), NAf 500 (2015) en NAf 2.000 (2016).
1.2.
Aan belanghebbende zijn op 27 december 2019 aanslagen premie AVBZ voor de jaren 2014 tot en met 2016 opgelegd naar een premie-inkomen van respectievelijk NAf 402.854 (2014), NAf 417.357 (2015) en NAf 417.357 (2016), resulterend in een te betalen bedrag aan premie van respectievelijk NAf 8.057 (2014), NAf 8.347 (2015) en NAf 8.347 (2016).
1.3.
Belanghebbende is op 26 februari 2020 in bezwaar gekomen tegen de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 en 2015 en de aanslagen premie AVBZ voor de jaren 2014 tot en met 2016. Belanghebbende is op 3 november 2020 in bezwaar gekomen tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2016.
1.4.
Op 2 december 2022 heeft de Inspecteur uitspraken op bezwaar gedaan en de aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ voor de jaren 2014 tot en met 2016 gehandhaafd.
1.5.
Belanghebbende is op 31 januari 2023 in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor zes keer een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50, totaal derhalve NAf 300.
1.6.
Het Gerecht heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.7.1.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 5 april 2024 pro forma hoger beroep ingesteld en dit nader gemotiveerd bij schrijven van 10 september 2024.
1.7.2.
Ter zake van het ingestelde hoger beroep is zes keer een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 300, totaal derhalve NAf 1.800.
1.7.3.
De Inspecteur heeft op 16 december 2024 een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.8.
De zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2025. De rechters en de griffier waren aanwezig op het Hof in Curaçao en hadden een videoverbinding met het Gerecht in Sint Maarten. Op de zitting is (digitaal in beeld) belanghebbendes gemachtigde [A] verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C].
1.9.
De Inspecteur heeft voorafgaande aan de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof, die ter zitting aan belanghebbende is uitgereikt. Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota voorgedragen. De pleitnota’s zijn toegevoegd aan de stukken van het geding.
Aan het eind van de behandeling van het hoger beroep is het onderzoek ter zitting gesloten.

2.Feiten

In deze zaak wordt uitgegaan van de navolgende, door het Gerecht vastgestelde, feiten en omstandigheden.
“2.1 Belanghebbende is inwoner van Sint Maarten. Voor de heffing van inkomstenbelasting wordt belanghebbende aangemerkt als binnenlands belastingplichtig.
2.2
Aan belanghebbende zijn voor de onderhavige jaren aangiftebiljetten inkomstenbelasting uitgereikt. Omdat belanghebbende de aangiftebiljetten niet heeft ingediend zijn aan belanghebbende de onderhavige ambtshalve aanslagen voor de jaren 2014 tot en met 2016 opgelegd. Daarbij zijn verzuimboetes wegens het niet tijdig indienen van de aangiftebiljetten opgelegd.
(2.3 ontbreekt in de uitspraak van het Gerecht,
Hof)
2.4
Belanghebbende heeft – na de uitspraak op bezwaar - op 15 juni 2023 over de jaren 2014 tot en met 2016 in Sint Maarten de aangiften inkomstenbelasting ingediend naar belastbare inkomens van omgerekend NAf 490.532 (2014), NAf 462.484 (2015) en NAf 339.740 (2016). In de aangiftebiljetten heeft belanghebbende uitsluitend inkomsten uit in Turkije gelegen onroerende goederen (huurinkomsten) aangegeven.
2.5
Uit van apostille voorziene betalingsbewijzen blijkt dat belanghebbende in 2014 omgerekend NAf 298.209 betaald heeft aan inkomstenbelasting in Turkije, in 2015 NAf 244.978 en in 2016 NAf 241.271.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals in eerste aanleg is in geschil of de Inspecteur tot te hoge bedragen de onder 1.1.en 1.2.vermelde aanslagen aan belanghebbende heeft opgelegd.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op wat zij ter zitting hebben bijgebracht.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht.
3.4.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4.Oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft, voor zover in hoger beroep van belang, als volgt overwogen:
“Omkering en verzwaring bewijslast
4.2
Sinds de inwerkingtreding van de Landsverordening invoering hoger beroep in belastingzaken op 30 april 2016 – waarbij onder meer artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) is komen te vervallen en geen overgangsmaatregel is getroffen – voorziet de LBB niet langer expliciet in de mogelijkheid van omkering en verzwaring van de bewijslast in de beroepsfase. Wel is in artikel 30, lid 6, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) nog immer de omkering en de verzwaring van de bewijslast geregeld voor de bezwaarfase. Artikel 30, lid 6, ALL bepaalt, voor zover van belang, dat de belastingaanslag wordt gehandhaafd indien geen aangifte is gedaan of de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij gebleken is dat, en zo ja in hoeverre, deze aanslag onjuist is. De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast. (vgl. GEA Sint Maarten 7 november 2018, ECLI:NL:OGEAM:2018:119 en GEA Sint Maarten 30 november 2022, ECLI:NL:OGEAM:2022:106).
4.3
In een beroepsprocedure bij de belastingrechter ligt normaliter de uitspraak op bezwaar van de inspecteur ter toetsing voor. In dat verband zal de rechter ook moeten beoordelen of de inspecteur terecht de dwingende regeling van de omkering en verzwaring van de bewijslast van artikel 30, lid 6, ALL al dan niet heeft toegepast. Als vaststaat dat de belastingplichtige niet de vereiste aangifte heeft gedaan, of in gebreke is gebleven om aan zijn fiscale verplichtingen als bedoeld in artikel 40, 41, 42 en 43 ALL te voldoen, dan moet de inspecteur in beginsel de omkering toepassen (vgl. GEA Sint Maarten 30 november 2022, ECLI:NL:OGEAM:2022:121).
Vereiste aangifte niet gedaan
4.4
De vereiste aangifte is niet gedaan als een aangifte de Inspecteur op een zodanig tijdstip bereikt, dat hij bij het regelen van de aanslag daarmee redelijkerwijze geen rekening kon houden. Dat een aangifte niet binnen de wettelijke termijn of de door de Inspecteur gestelde termijn is binnengekomen, brengt op zichzelf dus niet mee dat de vereiste aangifte in de zin van Artikel 30, lid 6 ALL niet is gedaan (vgl. GEA Aruba 13 maart 2019, ECLI:NL:OGEAA:2019:144).
4.5
Belanghebbende heeft, pas op 15 juni 2023 de aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2016 gedaan, terwijl de aanslagen zijn vastgesteld op 27 december 2019. Deze aangiften hebben de Inspecteur op een zodanig laat tijdstip bereikt, dat de Inspecteur bij het regelen van de aanslagen daarmee redelijkerwijs geen rekening kon houden. Dit betekent dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, en dat voornoemde bewijsregel van artikel 30, lid 6 ALL (omkering en verzwaring van de bewijslast) van toepassing is.
Redelijke schatting
4.6.1
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem opgelegde aanslag niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting (vgl. GEA Curaçao 24 juni 2022, ECLI:NL:OGEAC:2022:175).
4.6.2
Aangezien belanghebbende geen aangifte heeft ingediend over de jaren 2014 tot en met 2016 heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen ambtshalve voor die periode vastgesteld op NAf 580.000. De Inspecteur is uitgegaan van de aanslagen voor de jaren 2012 tot en met 2014 waarin belanghebbende inkomsten uit (vroegere) arbeid heeft aangegeven. Voor die jaren zijn de aanslagen vastgesteld op NAf 534.000, Daarnaast heeft de Inspecteur aangevoerd dat belanghebbende in de onderhavige jaren naast arbeidsinkomsten ook andere inkomsten, namelijk interest (bank/spaartegoed) dividend moet hebben genoten. Daarbij heeft hij betoogd dat belanghebbende directeur en bestuurder is van diverse vennootschappen van het Princess International Hotel en Casinoketen en uiteindelijk gerechtigde is tot de aandelen in diverse vennootschappen.
4.6.3
Volgens de Inspecteur dient bij het ambtshalve vastgestelde belastbaar inkomen nog te worden bijgeteld de door belanghebbende aangegeven inkomsten uit onroerende goederen in Turkije. Tussen partijen is niet in geschil dat de inkomsten uit onroerende goederen onderhevig zijn aan de heffing van inkomstenbelasting, dat belanghebbende over deze inkomsten in Turkije belasting heeft betaald, en dat op grond van het door de Inspecteur gevoerde beleid ter zake een recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting bestaat (volgens de in het memorandum vermelde methode van verrekening) tot maximaal het bedrag dat aan belasting is betaald in het buitenland. Verder blijkt uit het overgelegde memorandum dat dit beleid tevens inhoudt dat de belastingplichtige aan de hand van betalingsbewijzen aannemelijk dient te maken dat in het buitenland belasting is betaald.
4.6.4
De Inspecteur heeft onbestreden aangevoerd dat met de bijtelling van de inkomsten uit onroerende goederen in Turkije en toepassing van aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor deze inkomsten, de verschuldigde inkomstenbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2016 evenwel hoger is dan de opgelegde aanslagen.
4.6.5
Het voorgaande in overweging nemende, is het Gerecht van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2016 onredelijk of willekeurig zijn vastgesteld door de Inspecteur.
Verzwaard tegenbewijs
4.7
Indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient hij daarvoor (verzwaard) tegenbewijs te leveren op de in artikel 30, lid 6 ALL bedoelde wijze (vgl. HR, 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). Belanghebbende heeft – samengevat – aangevoerd dat de schatting van het inkomen onterecht is. In de jaren 2010 tot en met 2012 zijn inderdaad arbeidsinkomsten aangegeven, maar die dienen in een ander perspectief te worden bezien. Hij heeft in die jaren een fictief inkomen aangegeven louter om in aanmerking te kunnen komen voor de penshonadoregeling. De penshonadoregeling is hem onthouden, waarna hij in de jaren die volgden steeds het werkelijk inkomen dat hij in het buitenland heeft genoten in zijn aangiften heeft aangegeven. Hij is hoogbejaard (ver in de zeventig) en heeft in de onderhavige jaren als pro forma bestuurder gefungeerd, zonder inkomen.
4.8
Het Gerecht acht dat hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd niet op overtuigende wijze de onjuistheid aangetoond van de schatting van de Inspecteur of de voor de schatting gebruikte gegevens. De aanslagen zullen derhalve niet worden verminderd.
Premie AVBZ
4.9
Vaststaat dat belanghebbende ingezetene is van Sint Maarten (r.o. 2.1.) Op grond van artikel 20, lid 1, in samenhang met artikel 4, lid 1, van de Landsverordening AVBZ zijn ingezetenen van Sint Maarten verzekerd en premieplichtig voor de AVBZ. In artikel 4, lid 2 Landsverordening AVBZ is echter bepaald dat bij landsbesluit, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking kan worden gegeven aan de kring der verzekerden. Daaraan is uitvoering gegeven in het Landsbesluit beperking kring verzekerden AVBZ. Gesteld noch gebleken is dat zich in het onderhavige geval een situatie voordoet zoals genoemd in dit Landsbesluit, zodat het Gerecht ervan uitgaat dat belanghebbende als ingezetene verzekerd en premieplichtig is voor de AVBZ.
4.1
Voor de hoogte van de premie AVBZ gelden voor de jaren 2014 tot en met 2016 wettelijke maxima van NAf 417.357 (premie-inkomen) en NAf 8.347,14 (premie). De Inspecteur heeft mitsdien de aanslagen premie AVBZ voor de jaren 2014 tot en met 2016 juist vastgesteld.
5 PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding om belanghebbende te veroordelen tot een proceskostengoeding.”

5.Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Het Hof is van oordeel dat het Gerecht op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en terecht het beroep ongegrond heeft verklaard; het Hof neemt de daartoe door het Gerecht gebezigde overwegingen over. Ter aanvulling overweegt het Hof als volgt.
5.2.
Het Hof merkt op dat de omstandigheid dat de wijze waarop belanghebbende in de voorafgaande jaren aangifte heeft gedaan (in die jaren gaf hij een fictief inkomen aan teneinde in aanmerking te kunnen komen voor de penshonadoregeling, welke regeling hem overigens is onthouden) hem niet ontslaat van de verplichting om op basis van de situatie voor de onderhavige jaren 2014 tot en met 2016 tijdig en op de juiste wijze aangifte te doen.
5.3.
Terecht overweegt het Gerecht (rechtsoverweging 4.6.1.) dat ingeval de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard er geen sprake mag zijn van een willekeurig opgelegde aanslag. De Inspecteur zal de aanslag moeten baseren op een redelijke schatting.
In aanvulling daarop wijst het Hof op hetgeen volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1311:
“2.4 In een geval (…) waarin niet in geschil is dat de bewijslast is omgekeerd en verzwaard, is uitgangspunt dat de berekening van het nagevorderde bedrag jegens de belanghebbende redelijk en dus niet willekeurig behoort te zijn. Voor de beoordeling of aan deze maatstaf wordt voldaan dient mede in aanmerking te worden genomen in hoeverre de inspecteur beschikt over gegevens voor het opleggen van een (navorderings)aanslag en in hoeverre ervan mag worden uitgegaan dat de belastingplichtige in staat is opening van zaken te geven. (Vgl. HR 15 april 2011, nr. 09/03075, ECLI:NL:HR:2011:BN6324, BNB 2011/206, rechtsoverweging 4.4.3).
Daarvan uitgaande zal de inspecteur op basis van de feiten en omstandigheden van het geval aanknopingspunten dienen te verschaffen waaruit is af te leiden dat zijn berekening of schatting van de (navorderings)aanslag niet onredelijk en dus niet willekeurig is.”
5.4.1.
Het Hof onderschrijft het oordeel van het Gerecht dat niet kan worden geoordeeld dat de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2016 onredelijk of willekeurig zijn vastgesteld door de Inspecteur en acht daarbij het volgende van belang. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de onderhavige aanslagen de volgende feiten en omstandigheden voor de redelijke schatting in aanmerking genomen:
- de belastbaar inkomen over de jaren 2010 tot en met 2012 dat voor ieder jaar is vastgesteld op een bedrag van NAf 534.000;
- tegen deze aanslagen 2010 tot en met 2012 is geen rechtsmiddel ingesteld, zodat deze onherroepelijk zijn vast komen te staan;
- in de aangiftes over deze eerdere belastingjaren heeft belanghebbende inkomsten uit (vroegere) arbeid/dienstbetrekking aangegeven.
Daarnaast heeft de Inspecteur verklaard dat hij in aanmerking heeft genomen dat hij de stellige indruk heeft dat belanghebbende (in voorliggende jaren en thans nog) directeur en bestuurder is van diverse vennootschappen van het Princess International Hotel en Casinoketen en uiteindelijk gerechtigde is tot de inkomsten uit diverse vennootschappen.
Hij verwijst daartoe naar de volgende openbare informatiebronnen (te vinden op internet):
Wikipedia:
“[Belanghebbende] is a Turkish businessman, was born in Adana in 1939 as a child of a grocer. He is alleged to be a billionaire.
Starting from a relatively small-scale, he has created one of the most successful international business groups. The Princess International Group currently operates in 16 different countries around the world and employs more than 15.000 employees, owns 28 casinos and 16 first class hotels.
[belanghebbendes] is the owner of [PH] in Guyana (…)”
De website van [PH]- en [HG]:
“Belanghebbende, [PI], was born in Adana in 1939 as the child of a grocer and started his career as a real estate agent and ironmonger. Graduated from the Istanbul Academy of Economics and Trade, [Belanghebbende] is a businessman with a strong reputation in nearly 16 different countries around the world as well as in his own country. Starting from a relatively small-scale, he has created one of the most successful international business groups almost by himself. The [PI] currently operates in 16 different countries around the world and employs more than 15,000 employees in more than 100 companies. The Group always has the highest level of service in the highest category in all countries it operates. [PI], under the leadership of [Belanghebbende], as a dynamic company that directs its environment in tourism and entertainment sector, has succeeded to become a major player in this sector on a global scale. The Group’s principal activities are investing in tourism and casinos, while the company has major ongoing real estate projects mainly in Turkey and in the world. As a visionary man who is determined to carry the Princess brand and philosophy further, [Belanghebbende] continues to search for new markets and develop its presence in existing markets.”
Het volgende bericht op de site van The Daily Herald:
“Managing Director [Z] Unal noted Chairman of the [PI] [Belanghebbende] has made and continues to make valuable contributions to the St. Maarten Heineken Regatta and many other large events.
“This in addition to the many jobs and large amount of economy that his businesses have created in the countries where his businesses are located,” Unal said. “[Belanghebbende] has made, and is still making valuable contributions to the creation of additional jobs and economy as well as international visibility in terms of marketing and advertisement in all countries where his businesses are located, including St. Maarten”.”
5.4.2.
Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden heeft de Inspecteur een schatting gedaan voor de onderhavige jaren. Deze schatting sluit aan bij de (definitief vaststaande) aanslagen voor de jaren 2010 tot en met 2012 (waarin belanghebbende inkomsten uit vroegere arbeid heeft aangegeven.) Het Hof acht de schatting (mede in het licht van de omstandigheid dat de Inspecteur over weinig gegevens beschikt voor het opleggen van een aanslag en er sprake is van een situatie waarin de belastingplichtige in staat moet worden geacht meer opening van zaken te geven) redelijk.
5.5.
Terecht overweegt het Gerecht (4.7.) dat indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist hij daarvoor (verzwaard) tegenbewijs dient te leveren op de in artikel 30, lid 6 ALL bedoelde wijze.
5.6.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij (enkel) leeft van de inkomsten uit verhuur van onroerende goed in Turkije en uit gelden uit zijn rekening-courant. Hij verwijst daartoe naar zijn in de beroepsfase overgelegde aangiften inkomstenbelasting voor 2014 tot en met 2016 waarin alleen opbrengsten uit onroerende zaken gelegen in Turkije zijn opgenomen, Turkse aangiften inkomstenbelasting voor 2014, 2015 en 2016 en kopieën van betalingsbewijzen van betaalde inkomstenbelasting in Turkije. Voorts merkt hij in zijn hoger beroep overgelegde pleitnota op “Het feit dat [belanghebbende] is gelieerd aan diverse entiteiten ([PI]) heeft niet automatisch tot gevolg dat [belanghebbende] uit deze entiteiten ook inkomen geniet in de vorm van inkomsten uit arbeid, dividenden en/of interestinkomsten.”
5.6.2.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende er niet in is geslaagd het (verzwaarde) tegenbewijs te leveren. Daarbij merkt het Hof nog op dat het op de weg van belanghebbende had gelegen om meer openheid over zijn financiën (onder meer over zijn gerechtigheid tot inkomsten uit diverse entiteiten) te geven. Belanghebbendes betoog (in de pleitnota) dat “[de Inspecteur] bij uitstek [beschikt] over alle relevante gegevens om te kunnen concluderen of [belanghebbende] daadwerkelijk een of meerdere (…) inkomensbronnen ook daadwerkelijk op hem van toepassing zijn.” slaagt niet. De bewijslast ligt bij deze stand van zaken bij belanghebbende en nu hij heeft nagelaten inzicht te geven over mogelijke inkomsten uit de diverse aan belanghebbende gelieerde entiteiten komt dit voor zijn rekening.
5.7.
Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de uitspraak van het Gerecht bevestigd dient te worden.
Slotsom
5.8.
Het hoger beroep is ongegrond.

6.Griffierecht en proceskosten

Er zijn geen termen aanwezig voor het vergoeden van het griffierecht aan belanghebbende dan wel voor een proceskostenveroordeling van de Inspecteur in de kosten van belanghebbende.

7.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
Aldus gedaan door mr. W.H. Bel, voorzitter, mr. drs. P.J.J. Vonk en mr. M.J. Leijdekker, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier.
De beslissing is op 21 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
mr. L.M. de Leeuw van Weenen mr. drs. W.H. Bel
Afschriften zijn per post/per e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.