ECLI:NL:OGEAM:2025:1

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
BBZ nrs. SXM202301212 tot en met SXM202301220
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belanghebbende tegen de Inspecteur der Belastingen over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AOV/AVBZ

In deze zaak is belanghebbende in geschil met de Inspecteur der Belastingen over de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AOV/AVBZ voor de jaren 2017, 2018 en 2019. De Inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd op basis van veronderstelde huurinkomsten uit onroerend goed, terwijl belanghebbende aanvankelijk geen huurinkomsten had opgegeven. Voor het jaar 2017 oordeelde het Gerecht dat de Inspecteur onvoldoende bewijs had geleverd voor de veronderstelde huurinkomsten, waardoor het beroep van belanghebbende gegrond werd verklaard. Voor de jaren 2018 en 2019 erkende belanghebbende later wel huurinkomsten te hebben ontvangen, maar betwistte zij de hoogte van de door de Inspecteur geschatte huurinkomsten. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur de huurinkomsten te hoog had ingeschat en corrigeerde deze naar realistische bedragen. Het beroep voor 2018 en 2019 werd gedeeltelijk gegrond verklaard, met een aanpassing van de schatting van de huurinkomsten. De uitspraak werd gedaan op 17 januari 2025.

Uitspraak

Uitspraak van 17 januari 2025
BBZ nrs. SXM202301212 tot en met SXM202301220
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], woonachtig in Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 4 oktober 2022 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2017, 2018 en 2019 opgelegd naar een belastbaar inkomen van respectievelijk NAf 96.785 (2017), NAf 120.046 (2018), NAf 120.307 (2019) en een te betalen bedrag aan inkomstenbelasting van respectievelijk NAf 13.287 (2017), NAf 22.625 (2018) en NAf 22.662 (2019).
1.2
Aan belanghebbende zijn op 4 oktober 2022 navorderingsaanslagen premie AOV voor de jaren 2017, 2018 en 2019 opgelegd naar een premie-inkomen van respectievelijk NAf 100.500 (2017), NAf 102.510 (2018), NAf 105.288 (2019) en een te betalen bedrag aan premie AOV van respectievelijk NAf 5.777 (2017), NAf 6.350 (2018) en NAf 6.555 (2019).
1.3
Aan belanghebbende zijn op 4 oktober 2022 navorderingsaanslagen premie AVBZ voor de jaren 2017, 2018 en 2019 opgelegd naar een premie-inkomen van respectievelijk NAf 100.885 (2017), NAf 120.046 (2018), NAf 124.410 (2019) en een te betalen bedrag aan premie AVBZ van respectievelijk NAf 756 (2017), NAf 1.139 (2018) en NAf 1.226 (2019).
1.4
Belanghebbende heeft op 3 oktober 2022 tegen bovengenoemde aanslagen bezwaar gemaakt.
1.5
De Inspecteur heeft op 19 september 2023 uitspraken op bezwaar gedaan en heeft de aanslagen gehandhaafd.
1.6
Belanghebbende heeft op 15 november 2023 tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van driemaal NAf 50, in totaal NAf 150.
1.7
Partijen zijn op 5 augustus 2024 uitgenodigd voor de zitting van 10 september 2024.
1.8
De Inspecteur heeft op 18 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
1.9
Belanghebbende heeft op 30 augustus 2024 een reactie ingediend op het verweerschrift van de Inspecteur.
1.1
De zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2024 te Philipsburg. Belanghebbende is verschenen samen met haar gemachtigde [A], verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C]. Partijen hebben een pleitnota voorgedragen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is samen met de [K] vruchtgebruiker van twee appartement units aan de [adres 02], Sint Maarten.
2.2
Belanghebbende heeft drie kinderen: een zoon [B], en twee dochters, [S] en [G]. De drie kinderen bezitten de blote eigendom van de onder 2.1 onroerende zaken.
2.3
Belanghebbende heeft voorts het recht van vruchtgebruik voor het bovenste appartement aan de [adres 03], Sint Maarten.
2017
2.4
Op 22 maart 2018 heeft belanghebbende de aangifte inkomstenbelasting 2017 ingediend, waarin geen inkomsten uit onroerende goederen zijn aangegeven.
2.5
De Inspecteur heeft op 11 september 2020 een definitieve aanslag inkomstenbelasting 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 55.133.
2.6
De Inspecteur heeft op 11 september 2020 een definitieve aanslag premie AOV voor het jaar 2017 naar een premie-inkomen van 57.149.
2.7
De Inspecteur heeft op 11 september 2020 een definitieve aanslag premie AVBZ voor het jaar 2017 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 59.233.
2.8
De Inspecteur heeft van derden informatie verkregen dat belanghebbende in het jaar 2017 inkomsten uit onroerende goederen heeft ontvangen. Op basis van deze informatie heeft de Inspecteur een bedrag van NAf 41.652 aan inkomsten uit onroerende goederen bijgeteld, waardoor het belastbaar inkomen werd vastgesteld op NAf 96.785, het premie-inkomen AOV op NAf 100.500 en het premie-inkomen AVBZ op NAf 100.885.
2018
2.9
Op 16 april 2019 heeft belanghebbende de aangifte inkomstenbelasting 2018 ingediend. Er is geen aangifte gedaan van inkomsten uit onroerende goederen.
2.1
De Inspecteur heeft op 11 september 2020 een definitieve aanslag inkomstenbelasting opgelegd met een belastbaar inkomen van NAf 54.097 en een terug te ontvangen bedrag aan inkomstenbelasting van NAf 1.180.
2.11
De Inspecteur heeft op 11 september 2020 een definitieve aanslag premie AOV opgelegd met een premie-inkomen van NAf 57.149 en een terug te ontvangen bedrag aan premie AOV van NAf 823.
2.12
De Inspecteur heeft op 11 september 2020 een definitieve aanslag premie AVBZ voor het jaar 2018 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 57.149.
2.13
De Inspecteur heeft van derden informatie verkregen dat belanghebbende in het jaar 2018 inkomsten uit onroerende goederen heeft ontvangen Op basis van die informatie heeft de Inspecteur een bedrag van NAf 65.949 aan inkomsten uit onroerende goederen bijgeteld en het belastbaar inkomen vastgesteld op NAf 120.046, het premie-inkomen AOV op NAf 102.510 en het premie-inkomen AVBZ op NAf 120.046.
2.14
Belanghebbende heeft bij haar beroepschrift een ‘Lease Contract Agreement’ overgelegd, waaruit blijkt dat zij in het jaar 2018, gedurende de periode april 2018 tot en met december 2018 het bovenste appartement aan de [adres 03], Sint Maarten heeft verhuurd aan de [AF] voor USD 1.200 per maand ofwel NAf 2.160. In het beroepschrift heeft belanghebbende vermeld in 2018 een bedrag van USD 10.800 aan huurinkomsten te hebben genoten ter zake van het hiervoor vermelde onroerende goed.
2019
2.15
Op 14 juli 2020 heeft belanghebbende de aangifte inkomstenbelasting 2019 ingediend. Er is geen aangifte gedaan van inkomsten uit onroerende goederen.
2.16
De Inspecteur heeft op 1 april 2022 voor het jaar 2019 een definitieve aanslag inkomstenbelasting opgelegd met een belastbaar inkomen van NAf 54.358 en een te betalen bedrag van NAf 1.119.
2.17
De Inspecteur heeft op 1 april 2022 een definitieve aanslag premie AOV opgelegd met een premie-inkomen van NAf 58.461.
2.18
De Inspecteur heeft op 1 april 2022 een definitieve aanslag premie AVBZ voor het jaar 2018 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 58.461.
2.19
De Inspecteur heeft van derden informatie gekregen dat belanghebbende in het jaar 2019 inkomsten uit onroerende goederen heeft ontvangen. Op basis van deze informatie heeft de Inspecteur een bedrag van NAf 65.949 aan inkomsten uit onroerende goederen bijgeteld, waardoor het belastbaar inkomen werd vastgesteld op NAf 120.307, het premie-inkomen AOV op NAf 105.288 en het premie-inkomen AVBZ op NAf 124.410.
2.2
Als bijlage bij het beroepschrift heeft belanghebbende een ‘Lease Contract Agreement’ overgelegd, waaruit blijkt dat zij in het jaar 2019 huurinkomsten heeft ontvangen. In het beroepschrift heeft belanghebbende vermeld een bedrag van USD 14.400 te hebben ontvangen ter zake van het onder 2.14 vermelde onroerende goed.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de navorderingsaanslagen voor inkomstenbelasting, premie AOV en premie AVBZ over de jaren 2017, 2018 en 2019 terecht zijn opgelegd. De kernvraag is of belanghebbende huurinkomsten heeft ontvangen en zo ja, tot welke bedragen.
3.2
Belanghebbende erkent dat zij inkomsten uit verhuur heeft genoten, maar stelt dat de door de Inspecteur geschatte huurinkomsten te hoog zijn. Ze geeft aan dat zij in 2018 en 2019 niet meer dan USD 1.200 per maand aan huur ontving en betwist de schatting van de Inspecteur, die volgens haar onredelijk is.
3.3
De Inspecteur stelt dat de belanghebbende in haar aangiften geen huurinkomsten heeft opgegeven, ondanks dat er bewijs is van huurbetalingen, waardoor aanzienlijke bedragen aan huuropbrengsten niet in de aangiften IB 2017, 2018 en 2019 zijn aangegeven.
Volgens de Inspecteur is de vereiste aangifte niet gedaan en dient omkering en verzwaring van de bewijslast plaats te vinden.
3.4
Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur in de jaren 2017, 2018 en 2019 kleine correcties aangebracht in de sfeer van de persoonlijke lasten. Deze correcties zijn kennelijk niet in geschil, althans belanghebbende heeft tegen deze correcties geen gronden aangevoerd.

4.OVERWEGINGEN

Omkering en verzwaring bewijslast

4.1
Sinds de inwerkingtreding van de Landsverordening invoering hoger beroep in belastingzaken op 30 april 2016 – waarbij onder meer artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) is komen te vervallen en geen overgangsmaatregel is getroffen – voorziet de LBB niet langer expliciet in de mogelijkheid van omkering en verzwaring van de bewijslast in de beroepsfase.
4.2
Wel is in artikel 30, lid 6, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) nog immer de omkering en de verzwaring van de bewijslast geregeld voor de bezwaarfase. Daarin is bepaald dat de belastingaanslag wordt gehandhaafd indien ten onrechte geen aangifte is gedaan, de vereiste aangifte niet is gedaan, of niet volledig is voldaan aan verplichtingen van artikel 40, 41, 42 en 43 ALL, waaronder de administratie- en bewaarplicht. Dit is slechts anders als de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre deze geen belastingaanslag onjuist is. De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast (vgl. GEA Sint Maarten 7 november 2018, ECLI:NL:OGEAM:2018:119 en GEA Sint Maarten 30 november 2022, ECLI:NL:OGEAM:2022:106 en GEA Sint Maarten 9 februari 2024, ECLI:NL:OGEAM:2024:3).
4.3
In een beroepsprocedure bij de belastingrechter ligt de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur ter toetsing voor. In dat verband zal de rechter ook moeten beoordelen of de Inspecteur terecht de dwingende regeling van de omkering en verzwaring van de bewijslast van artikel 30, lid 6, ALL al dan niet heeft toegepast. Als vaststaat dat de belastingplichtige niet de vereiste aangifte heeft gedaan, of in gebreke is gebleven om aan zijn fiscale verplichtingen als bedoeld in artikel 40, 41, 42 en 43 ALL te voldoen, dan moet de Inspecteur in beginsel de omkering toepassen (vgl. GEA Sint Maarten 30 november 2022, ECLI:NL:OGEAM:2022:121).
Juridische kader voor het niet doen van de vereiste aangifte
4.4
Indien de aangifte inhoudelijke gebreken vertoont kan een belastingplichtige worden geconfronteerd met omkering en verzwaring van de bewijslast indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting aanzienlijk lager is dan de daadwerkelijk verschuldigde belasting. Daarnaast is vereist dat de belastingplichtige ten tijde van het doen van diens aangifte wist of zich er bewust van moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven (vergl. Hoge Raad 13 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083).
Vereiste aangifte niet gedaan (2017)?
4.5
De Inspecteur heeft ter zake van de veronderstelde genoten huurinkomsten in 2017 het volgende aangevoerd [1] :
“Gezien het feit dat voor de passage van orkaan in het jaar 2017 over het algemeen huur in Sint Maarten in contant werd betaald is het aannemelijk dat belanghebbende in het jaar 2017 ook inkomsten uit huuropbrengsten heeft genoten. Belanghebbende heeft geen openheid van zaken gegeven ten aanzien van huuropbrengsten in de jaren 2018 en 2019. Dit heeft de Inspecteur hiermee aangetoond. De Inspecteur betwijfelt derhalve aan de verklaring van belanghebbende dat zij in het jaar 2017 geen huuropbrengsten heeft genoten.”
4.6
Belanghebbende stelt dat zij in 2017 uit geen van de drie appartementen huurinkomsten heeft ontvangen. Zij geeft aan dat een van de appartementen van het onroerend goed aan [adres 02], Sint Maarten, in dat jaar nog verbouwd werd. Door het ontbreken van tegels en een keuken was dat appartement niet bewoonbaar en kon deze niet worden verhuurd. Daarnaast stelt belanghebbende dat een ander appartement door haar zoon werd bewoond, en dat zij daardoor ook geen inkomsten daaruit heeft genoten. Het derde appartement stond tijdelijk ter beschikking van de dochter van belanghebbende, ter compensatie, omdat de dochter in het verleden zo’n NAf 25.000 had geïnvesteerd in het interieur van dat appartement. Voor zover dat appartement in 2017 verhuurd was (door de dochter), zijn de huurinkomsten in die periode naar de dochter gevloeid.
4.7
De Inspecteur heeft zijn stelling dat de vereiste aangifte 2017 niet is gedaan, niet onderbouwd met bijvoorbeeld verwijzingen naar bankafschriften van belanghebbende waarop de huurinkomsten zijn ontvangen, zoals hij wel heeft gedaan voor de jaren 2018 en 2019. Ook anderszins heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende huurinkomsten heeft genoten. De enkele stelling dat informatie van derden is verkregen dat belanghebbende huurinkomsten heeft genoten, zonder dit nader toe te lichten of te onderbouwen, is daartoe onvoldoende. De Inspecteur heeft, volgens de gebruikelijke regels van stelplicht en bewijslast, onvoldoende bewezen dat met de aangifte over 2017 een absoluut en relatief aanzienlijk bedrag aan belasting onbetaald is gebleven en dat belanghebbende ten tijde van het doen van zijn aangifte inkomstenbelasting 2017 wist of zich er bewust van moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Met inachtneming daarvan heeft de Inspecteur ten onrechte het standpunt ingenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Het Gerecht verklaart het beroep voor het jaar 2017 gegrond.
Vereiste aangifte niet gedaan (2018 en 2019)?
4.8
Belanghebbende heeft voor de jaren 2018 en 2019 aangifte gedaan, maar daarin geen huuropbrengsten vermeld. Ook nadat de Inspecteur belanghebbende heeft geconfronteerd met informatie van derden, te weten één of meer huurders, die verklaard hebben van belanghebbende te hebben gehuurd, heeft belanghebbende ontkend huurinkomsten te hebben genoten. Eerst in de bezwaarfase heeft belanghebbende toegegeven wel huur te hebben genoten in de jaren 2018 en 2019. Bij haar beroepschrift heeft belanghebbende een 'Lease Contract Agreement' overgelegd, waaruit blijkt dat zij in 2018 en 2019 huurinkomsten heeft genoten. De huurovereenkomst is gesloten met de huurder [AF]. In haar beroepschrift alsook in de pleitnota, overgelegd ter zitting van het Gerecht, heeft belanghebbende verklaard in 2018 USD 10.800 en in 2019 USD 14.400 aan huuropbrengsten te hebben ontvangen.
4.9
Voorafgaande aan de zitting heeft de Inspecteur zijn standpunt, dat belanghebbende meer huurinkomsten heeft genoten in de jaren 2018 en 2019, nader onderbouwd. Zo heeft de Inspecteur informatie opgevraagd bij de Windward Island Bank en deze informatie als bijlage toegevoegd aan de pleitnota. Uit deze gegevens blijkt dat belanghebbende in 2018 huuropbrengsten heeft ontvangen van [K], vanaf 2 januari 2018. Er zijn acht stortingen op de bankrekening zichtbaar voor een totaalbedrag van NAf 13.045. Ook in 2019 zijn er stortingen van mevrouw Perseveranda te zien, voor een totaal van NAf 14.490. Daarnaast ontvangt de belanghebbende vanaf 1 oktober 2019 stortingen van de heer Maikel Cornet, met een totaalbedrag van NAf 7.560. Tot slot heeft de Inspecteur informatie van het Gemeenschappelijk Elektriciteitsbedrijf Bovenwindse Eilanden NV (GEBE) toegevoegd, waaruit blijkt dat de water- en elektra-aansluiting vanaf 31 juli 2019 op naam staat van mevrouw [D].
Alles bijeen genomen verdedigt de Inspecteur dat door belanghebbende de vereiste aangifte niet is gedaan met als gevolg omkering en verzwaring van de bewijslast.
4.1
Met inachtneming van het in 4.4 geschetste juridische kader, dat wil zeggen dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de daadwerkelijk verschuldigde belasting en dat belanghebbende ten tijde van het doen van aangifte wist of zich bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting zou worden geheven, is het Gerecht van oordeel dat voor de jaren 2018 en 2019 de vereiste aangifte niet is gedaan.
4.11
Het Gerecht acht aannemelijk dat belanghebbende door het niet aangeven van een (bruto)bedrag aan ontvangen huuropbrengsten van ten minste NAf 32.485 [2] (2018) en NAf 47.970 [3] (2019) ten tijde van het doen van de aangifte inkomstenbelasting, zich ervan bewust was, althans zich ervan bewust moet zijn geweest, dat als gevolg van die aangifte verhoudingsgewijs en op zichzelf beschouwd een aanzienlijk bedrag aan inkomstenbelasting niet zou worden geheven.
4.12
Het vorenstaande brengt mee dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, ten gevolge waarvan voornoemde bewijsregel van artikel 30, lid 6 ALL (omkering en verzwaring van de bewijslast) toepassing vindt .
Is sprake van een redelijke schatting?
4.13
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. Bij het maken van die schatting is de Inspecteur uitgegaan van de verhuur van drie units, te weten de verhuur van twee units aan de [adres 02] voor USD 1.500 per maand per unit en een unit aan de [adres 03] voor USD 1.750 per maand. Dit resulteert in een jaarlijkse huuropbrengst van USD 57.000 [12 x (USD 1.500 + USD 1.500 + USD 1.750) = USD 4.750] ofwel NAf 101.460. Rekening houdend met het bepaalde in artikel 4, lid 3, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting [4] heeft de Inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen de correctie bepaald op 65.949, voor zowel het jaar 2018 als 2019.
4.14
Bij de beoordeling van de schatting door het Gerecht kan aan de door de Inspecteur gedane schatting slechts de eis worden gesteld dat deze redelijk dient te zijn, dat wil zeggen niet willekeurig is vastgesteld. Het betreft slechts een marginale toets.
Naar het oordeel van het Gerecht zijn de door de Inspecteur veronderstelde hogere huurinkomsten, weliswaar met de kennis achteraf, dat wil zeggen met de kennis van na het opleggen van de navorderingsaanslagen 2018 en 2019, ruimschoots aan de hoge kant.
Ervan uitgaande dat alle drie de appartementen gedurende het hele jaar (2018 en 2019) verhuurd zijn geweest, acht het Gerecht het redelijk om uit te gaan van een huur van USD 1.000 voor elk van de twee appartementen aan [adres 02] en USD 1.200 voor het appartement aan de [adres 03]. Deze bedragen sluiten nauw aan bij de conclusie van de Inspecteur op pagina 2 van diens pleitnota en de kennelijk daadwerkelijk genoten huur (huurovereenkomst met de heer [AF]. Daarvan uitgaande bedraagt de maandelijkse huur USD 3.200 en de (bruto) huurinkomsten op jaarbasis USD 38.400. Omgerekend naar de lokale valuta bedragen de (bruto) huurinkomsten NAf 69.120. Rekening houdend met het bepaalde in artikel 4, lid 3 van de Lv IB bedragen de bij te tellen (netto/zuivere) huurinkomsten NAf 44.928.
Verzwaard tegenbewijs
4.15
Indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient hij daarvoor overtuigend tegenbewijs te leveren (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
4.16
Belanghebbende stelt dat de belastingaanslagen onredelijk zijn, omdat deze gebaseerd zouden zijn op een inflatiecorrectie die volgens haar niet realistisch is. Daarnaast schetst belanghebbende haar persoonlijke omstandigheden, waaronder haar verwarring over de aanslag en een sterk gevoel van onrechtvaardigheid. Ze ervaart de aanslag als een persoonlijke aanval, waarbij de Inspecteur de aanslag “zo hoog mogelijk” probeert vast te stellen en wijst op vermeend onprofessioneel handelen door de belastingdienst.
4.17
Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd er niet in is geslaagd om op overtuigende wijze aan te tonen dat de navorderingsaanslagen voor de jaren 2018 en 2019, na de bijstelling door het Gerecht, onjuist zijn.
Slotsom
De slotsom is dat de beroepen voor alle jaren gegrond zijn. Het Gerecht zal, behoudens de navorderingsaanslag AOV 2018, alle navorderingsaanslagen opgelegd over de jaren 2017 tot en met 2019 verminderen naar hierna te vermelden belastbare inkomens c.q. premie-inkomens.
IB 2017: naar een belastbaar inkomen van NAf 55.133;
AOV 2017: naar een premie-inkomen van NAf 57.149;
AVBZ 2017: naar een premie-inkomen van NAf 59.233;
IB 2018: naar een belastbaar inkomen van NAf 99.025 (NAf 54.097 + NAf 44.928);
AVBZ 2018: naar een premie-inkomen van 102.077 (NAf 57.149 + NAf 44.928);
IB 2019: naar een belastbaar inkomen van NAf 99.286 (NAf 54.358 + NAf 44.928);
AOV 2019: naar een premie-inkomen van 103.389 (NAf 58.461 + NAf 44.928);
AVBZ 2019: naar een premie-inkomen van 103.389 (NAf 58.461 + NAf 44.928).
Voor wat betreft de navorderingsaanslag AOV 2018 dient het premie-inkomen te worden gehandhaafd op NAf 102.510, zijnde het maximum premie-inkomen

5.KOSTEN VAN BEZWAAR, PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht is van een oordeel dat een forfaitaire proceskostenvergoeding aan belanghebbende dient te worden toegekend.
5.2
Aangezien sprake is van een gegrond beroep (2017) zal het Gerecht met inachtneming van artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB) de Inspecteur forfaitair veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moet maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 2.100 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1,5 omdat sprake is van vier of meer samenhangende zaken).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4 LBB het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar voor de jaren 2017, 2018 en 2019 gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor de jaren 2017, 2018 en 2019, met uitzondering van de uitspraak op bezwaar gericht tegen de navorderingsaanslag AOV 2018;
- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2017 tot een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 55.133;
- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2018 tot een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 99.025;
- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2019 tot een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 99.286;
- vermindert de navorderingsaanslag premie AOV 2017 tot een navorderingsaanslag naar een premie-inkomen van NAf 57.149 en de navorderingsaanslag premie AVBZ 2017 tot een navorderingsaanslag naar een premie-inkomen van NAf 59.233;
- vermindert de navorderingsaanslag premie AVBZ 2018 tot een navorderingsaanslag naar een premie-inkomen van NAf 102.077;
- vermindert de navorderingaanslag premie AOV 2019 tot een aanslag naar een premie-inkomen van NAf 103.389 en de navorderingsaanslag premie AVBZ 2019 tot een aanslag naar een premie-inkomen van NAf 103.389;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 2.100; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg , rechter, en is uitgesproken op 17 januari 2025, in tegenwoordigheid van de griffier Nohely Noël- van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.

Voetnoten

1.Pleitnota, p. 2.
2.USD 10.800 (verklaring belanghebbende) x 1,80 = NAf 19.440 + NAf 13.045 ([K]) = NAf. 32.485.
3.USD 14.400 (verklaring belanghebbende) x 1,80 = NAf 25.920 + 14.490 ([K]) + NAf 7.560 (Maikel Cornet) = NAf 47.970.
4.Ingevolge deze bepaling worden de zuivere huurinkomsten bepaald, kortweg, op 65% van de ontvangen huurinkomsten.