ECLI:NL:OGEAC:2017:120

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
11 september 2017
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR201600155 en CUR201600302
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep en vernietiging boetebeschikking in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 5 september 2017 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een vennootschap, vrijgesteld van winstbelasting, en de Inspecteur der Belastingen. De vennootschap had bezwaar aangetekend tegen naheffingsaanslagen en verzuimboetes voor de jaren 2011 en 2013. Het Gerecht verklaarde het beroep met betrekking tot de aanslag en boetebeschikking voor 2011 niet-ontvankelijk, omdat het beroep niet tijdig was ingesteld. De vennootschap had pas na de termijn van twee maanden na de uitspraak op bezwaar een beroepschrift ingediend, wat niet verschoonbaar werd geacht.

Voor het jaar 2013 oordeelde het Gerecht dat het standpunt van de vennootschap, dat zij geen aangiftebiljet had ontvangen, tardief was en niet in de beoordeling kon worden betrokken. Het Gerecht volgde de Inspecteur in zijn stelling dat de boetes terecht waren opgelegd, maar oordeelde dat de boetebeschikking voor 2013 vernietigd moest worden, omdat de vennootschap als vrijgestelde entiteit niet subjectief belastingplichtig was.

Het Gerecht veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van de vennootschap, vastgesteld op Naf. 1.400, en het griffierecht van Naf. 150 voor het beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige indiening van beroepschriften en de voorwaarden waaronder boetes kunnen worden opgelegd.

Uitspraak

Uitspraak van 5 september 2017
BBZ nrs. CUR201600155 en CUR201600302
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ], gevestigd te Curaçao,
Belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,
1.PROCESVERLOOP
1.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 25 juni 2013 een naheffingsaanslag (hierna: aanslag) in de winstbelasting voor het jaar 2011 opgelegd van Naf. 6.000 en een verzuimboete van Naf. 300.
1.2 Aan belanghebbende is met dagtekening 24 juli 2015 een aanslag in de winstbelasting voor het jaar 2013 opgelegd van nihil en een verzuimboete van Naf. 1.000.
1.3 Belanghebbende is op 24 juli 2013 tegen de aanslag voor het jaar 2011 in bezwaar gekomen en op 31 juli 2015 tegen de aanslag voor het jaar 2013.
1.4 Bij uitspraken op bezwaar van 18 juli 2014 is de aanslag voor het jaar 2011 verminderd naar nihil en de verzuimboete verminderd naar Naf. 250.
1.5 Bij uitspraken op bezwaar van 28 december 2015 is het bezwaar tegen de aanslag voor het jaar 2013 afgewezen en de verzuimboete gehandhaafd.
1.6 Belanghebbende is op 18 maart 2016 en 1 februari 2016 tegen de uitspraken op bezwaar voor het jaar 2011 respectievelijk het jaar 2013, voor zover ze betrekking hebben op de boete, in beroep gekomen. Ter zake van de indiening van het beroep heeft belanghebbende een bedrag van Naf. 150 per keer, ofwel Naf. 300,- aan griffierecht voldaan.
1.7 De Inspecteur heeft voor beide jaren een verweerschrift ingediend.
1.8 Partijen zijn opgeroepen tot het bijwonen van een zitting op 25 april 2017 te Willemstad. Aldaar zijn op die datum verschenen namens belanghebbende [ A ] en namens de Inspecteur [ B ] en [ C ].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is een voor de winstbelasting vrijgestelde vennootschap.
2.2
Belanghebbende heeft geen verzoek tot uitstel voor de indiening van de aangifte gedaan.
2.3
Belanghebbende heeft haar definitieve aangifte winstbelasting 2011 op 27 december 2012 en haar definitieve aangifte winstbelasting 2013 op 26 januari 2015 ingediend.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de verzuimboetes voor de jaren 2011 en 2013 terecht, en zo ja naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt de vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende stelt - kort samengevat - dat de verzuimboetes dienen te vervallen en voert daartoe – samengevat - aan dat:
- zij niet subjectief belastingplichtig is voor de winstbelasting. Aan haar zijn ten onrechte aangiftebiljetten uitgereikt;
- sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) bij belanghebbende;
-de verzuimboetes voorafgegaan moeten worden door een aanmaning.
3.3
De Inspecteur stelt dat de boetes terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

2011
Ontvankelijkheid
4.1
Ingevolge artikel 31, lid 1 van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (verder: ALL) kan de belanghebbende die bezwaar heeft tegen een ingevolge de belastingverordening door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep komen bij het Gerecht. De niet-ontvankelijkheid van het beroep blijft achterwege indien de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.2
Met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting en de boetebeschikking voor het jaar 2011 oordeelt het Gerecht als volgt. Belanghebbende heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij door een ‘Afwijzing verzoek om uitstel’ van de Ontvanger gedateerd 13 februari 2016 heeft begrepen dat op het bezwaar is beslist. Het Gerecht leidt hieruit af dat belanghebbende pas via voormelde brief van de Ontvanger bekend is geworden met de uitspraak op bezwaar. Het Gerecht heeft, mede gelet op de algemeen bekend staande matige postbezorging, geen reden om aan de juistheid van de verklaring van belanghebbende te twijfelen.
Het Gerecht overweegt dat in dit geval geldt dat het beroep zo spoedig mogelijk, binnen een maand nadat belanghebbende bekend is geworden met de uitspraak op bezwaar, moet worden ingesteld (zie uitspraak Raad van beroep voor belastingzaken van 23 juli 2012: ECLI:NL:ORBBNAA:2012:BX4934). Belanghebbende heeft het beroepschrift op 18 maart 2016, derhalve na verloop van de termijn van een maand, ingediend. Van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding is naar het oordeel van het Gerecht daarom geen sprake. Belanghebbende is niet-ontvankelijk in zijn beroep.
2013
Vooraf
4.3
Ter zitting heeft belanghebbende een nieuw standpunt ingebracht door aan te voeren dat aan haar geen aangiftebiljet is uitgereikt. De Inspecteur heeft gesteld dat het door belanghebbende ter zitting ingebrachte nieuwe standpunt door het Gerecht tardief verklaard moet worden.
Het Gerecht volgt de Inspecteur in haar stelling. Het standpunt is van feitelijke aard en belanghebbende had het veel eerder in het geding kunnen brengen. Een doelmatige procesgang brengt in dit geval mee dat het standpunt, dat een nader feitelijk onderzoek vergt, niet in de beschouwing betrokken zal worden.
4.4
Op 19 mei 2017 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (het Hof) uitspraak gedaan in de hoger beroepzaak van belanghebbende tegen de Inspecteur gericht tegen de aanslag winstbelasting over het jaar 2012 (zie ECLI:NL:OGHACMB:2017:41). Hierin speelde dezelfde problematiek als in het onderhavige geval. Het Hof oordeelde dat belanghebbende als vrijgestelde vennootschap niet subjectief belastingplichtig is voor de winstbelasting en dat de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt heeft dat deze bij een zorgvuldige uitoefening van zijn taken een redelijk vermoeden van belastingplicht van belanghebbende kon hebben. Gelet daarop ontbrak naar het oordeel van het Hof een aangifteplicht nu er voor uitreiking van een aangiftebiljet geen aanleiding was. Alsdan is het opleggen van een verzuimboete in verband met het niet tijdig doen van aangifte niet aan de orde, noch passend of geboden. Het Gerecht ziet geen reden om in het onderhavige geval anders te oordelen. De boetebeschikking dient te worden vernietigd.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

5.1
Het Gerecht acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. In artikel 15, lid 2 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LLB) is bepaald dat de regels over de kosten en de wijze van de berekeningen van de hoogte daarvan, bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (zie ook Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
5.2
Het Gerecht stelt de proceskosten, op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, vast op Naf. 1.400 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van Naf. 700, en een wegingsfactor van 1). Het Gerecht is van oordeel dat het gewicht van de zaak als gemiddeld moet worden gekwalificeerd en bepaalt de wegingsfactor op 1.

6.GRIFFIERECHT

6.1
In artikel 18, lid 5 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken is bepaald dat, indien het Gerecht het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, de uitspraak tevens inhoudt dat de Inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoedt. Gelet op hetgeen in 4.4 is overwogen, is het beroep tegen de boetebeschikking voor het jaar 2013 gegrond en heeft belanghebbende recht op vergoeding van het griffierecht voor dat jaar.

7.BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep met betrekking tot de aanslag en de boetebeschikking voor het jaar 2011 niet- ontvankelijk;
  • verklaart het beroep met betrekking tot de boetebeschikking voor het jaar 2013 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het de boetebeschikking voor het jaar 2013 betreft;
  • vernietigt de boetebeschikking;
  • gelast de Inspecteur tot vergoeding aan belanghebbende van het griffierecht, te weten Naf. 150 in verband met het beroep;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van de zijde van belanghebbende vastgesteld op Naf. 1.400.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit Gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 september 2017, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).