In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 5 september 2017 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een vennootschap, vrijgesteld van winstbelasting, en de Inspecteur der Belastingen. De vennootschap had bezwaar aangetekend tegen naheffingsaanslagen en verzuimboetes voor de jaren 2011 en 2013. Het Gerecht verklaarde het beroep met betrekking tot de aanslag en boetebeschikking voor 2011 niet-ontvankelijk, omdat het beroep niet tijdig was ingesteld. De vennootschap had pas na de termijn van twee maanden na de uitspraak op bezwaar een beroepschrift ingediend, wat niet verschoonbaar werd geacht.
Voor het jaar 2013 oordeelde het Gerecht dat het standpunt van de vennootschap, dat zij geen aangiftebiljet had ontvangen, tardief was en niet in de beoordeling kon worden betrokken. Het Gerecht volgde de Inspecteur in zijn stelling dat de boetes terecht waren opgelegd, maar oordeelde dat de boetebeschikking voor 2013 vernietigd moest worden, omdat de vennootschap als vrijgestelde entiteit niet subjectief belastingplichtig was.
Het Gerecht veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van de vennootschap, vastgesteld op Naf. 1.400, en het griffierecht van Naf. 150 voor het beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige indiening van beroepschriften en de voorwaarden waaronder boetes kunnen worden opgelegd.