ECLI:NL:OGEAC:2020:210

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
CUR201900289 t/m CUR201900295 en CUR201900297 t/m CUR201900301
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premieheffingen; ontvankelijkheid beroep en nieuw feit

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan op het beroep van een belanghebbende, die een kapsalon drijft, tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premieheffingen over de jaren 2013 tot en met 2015. De Inspecteur der Belastingen had navorderingsaanslagen opgelegd naar aanleiding van een proces-verbaal van de politie, waarin de zoon van de belanghebbende met een grote hoeveelheid contant geld was aangehouden op de luchthaven. De belanghebbende betwistte de navorderingsaanslagen en stelde dat de Inspecteur niet beschikte over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigde. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur bij het opleggen van de primitieve aanslagen al op de hoogte was van de gegevens uit het proces-verbaal, waardoor er geen nieuw feit was voor de navorderingsaanslagen over het jaar 2015. De navorderingsaanslagen voor de jaren 2013 en 2014 werden verminderd tot een belastbaar en premie-inkomen van NAf 50.000. De uitspraak werd gedaan op 30 september 2020, waarbij de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende werden vergoed.

Uitspraak

Uitspraak van 30 september 2020
BBZ nrs. CUR201900289 t/m CUR201900295 en CUR201900297 t/m CUR201900301
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 28 juli 2017 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premie AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ over het jaar 2013 opgelegd naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 74.839. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van NAf 7.009 (50%) omdat door opzet van belanghebbende te weinig inkomstenbelasting is geheven.
1.2
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 28 juli 2017 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premie AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ over het jaar 2014 opgelegd naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 61.607. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van NAf 4.604 (50%) omdat door opzet van belanghebbende te weinig inkomstenbelasting is geheven.
1.3
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 28 juli 2017 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premie AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ over het jaar 2015 opgelegd naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 84.052. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van NAf 7.617 (50%) omdat door opzet van belanghebbende te weinig inkomstenbelasting is geheven.
1.4
Belanghebbende heeft op 25 augustus 2017 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en vergrijpboetes.
1.5
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 5 januari 2018 de navorderingsaanslagen gehandhaafd en de vergrijpboetes vernietigd.
1.6
Belanghebbende heeft op 24 januari 2019 beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Naf 50.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [A] van [Q] en vergezeld van haar zoon [B]. Namens de Inspecteur is verschenen [C], bijgestaan door voormalig inspecteur [D].
1.8
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht, alsmede afschriften van bijlagen 4, 18 en 21 bij het proces-verbaal van politie. De Inspecteur heeft ter zitting het proces-verbaal van politie ingebracht, alsmede e-mailcorrespondentie tussen de voormalige gemachtigde [E] en de voormalige inspecteur [D].
1.9
De rechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de Inspecteur de gelegenheid te geven om de inkomenscorrecties te onderbouwen.
1.1
De Inspecteur heeft op 16 juni 2020 verweerschriften en nadere stukken ingediend.
1.11
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2020 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [A] en vergezeld van haar zoon. Namens de Inspecteur is verschenen [C]. De rechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
1.12
Belanghebbende heeft op 15 juli 2020 een nader stuk ingediend.
1.13
De Inspecteur heeft op 27 augustus 2020 een pleitnotitie ingediend.
1.14
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2020 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [A] en vergezeld van haar zoon. Namens de Inspecteur is verschenen [C]. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter vanuit het gerechtsgebouw in Aruba de zitting geleid via een videoverbinding. De rechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende drijft sinds 2012 een kapsalon in de vorm van een eenmanszaak.
2.2
Belanghebbende heeft voor de jaren 2013 tot en met 2015 in de aangiften inkomstenbelasting een opbrengst van onderneming aangegeven van respectievelijk NAf 24.839 (2013), NAf 21.607 (2014) en NAf 29.052 (2015).
2.3
De Inspecteur heeft de aanslagen vastgesteld overeenkomstig de aangiften. Deze primitieve aanslagen zijn gedagtekend op 15 april 2016 (2013), 18 en 24 maart 2016 (2014) en 19 mei 2017 (2015).
2.4
Op 13 juli 2016 is de zoon van belanghebbende bij vertrek naar het buitenland met een grote hoeveelheid contant geld aangehouden op de luchthaven. In zijn kleding en bagage en bij een latere huiszoeking zijn de volgende geldbedragen aangetroffen:
Aangetroffen geldbedragen:
Omgerekend:
USD 21.733
NAf 38.500
EUR 12.000
NAf 23.500
NAf 11.500
NAf 11.500
NAf 73.500 (totaal)
2.5
Belanghebbende heeft bij het Openbaar Ministerie verklaard dat het inbeslaggenomen geld aan haar toebehoort.
2.6
Belanghebbende heeft afstand gedaan van USD 10.000 van het inbeslaggenomen geld. Het restantbedrag van NAf 58.608 is aan belanghebbende geretourneerd. Belanghebbende en haar zoon zijn niet vervolgd voor het witwassen van de aangetroffen geldbedragen.
2.7
Naar aanleiding van het proces-verbaal van de politie van 4 februari 2017 heeft de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd. Daarbij is de opbrengst van onderneming respectievelijk NAf 50.000 (2013), NAf 40.000 (2014) en NAf 55.000 (2015) gecorrigeerd. Deze navorderingsaanslagen zijn gedagtekend op 28 juli 2017.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur de navorderingsaanslagen terecht heeft opgelegd.
3.2
Belanghebbende betoogt dat de Inspecteur niet beschikt over een voor navordering vereist nieuw feit in de zin van artikel 13 Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) en dat geen aanleiding bestaat voor omkering en verzwaring van de bewijslast.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot handhaving ervan.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep

4.1
Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep te beoordelen.
4.2
In artikel 31, lid 1 ALL is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.3
Voornoemde regel lijdt uitzondering als de uitspraak op bezwaar de belanghebbende niet heeft bereikt en dit het gevolg is van een fout van belastingdienst, zoals een verkeerde adressering die aan de belastingdienst is te wijten. In dat geval vangt de beroepstermijn pas aan op de dag van de ontvangst van de uitspraak door de belanghebbende.
4.4
De onderhavige uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend op 5 januari 2018. Het beroepschrift is op 24 januari 2019 ingediend. Dit beroepschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.5
Belanghebbende heeft betoogd dat de uitspraken van de Inspecteur niet op de juiste wijze zijn bekend gemaakt, zodat de beroepstermijn later is aangevangen. De uitspraken zijn volgens belanghebbende ten onrechte niet aan de toenmalige gemachtigde toegezonden.
4.6
De toenmalige gemachtigde van belanghebbende heeft het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslagen ingediend. In dat geval dient de Inspecteur de uitspraken op bezwaar aan de gemachtigde toe te zenden (vgl. Raad van Beroep voor Belastingzaken 18 maart 2002, ECLI:NL:ORBBNAA:2002:BU4428). Is een uitspraak op bezwaar niet aan de gemachtigde bekendgemaakt, dan vangt de beroepstermijn van twee maanden pas aan op de dag waarop de gemachtigde een afschrift van de uitspraak onder ogen heeft gekregen (vgl. HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:960).
4.7
Belanghebbende heeft gesteld dat haar gemachtigde de uitspraken op bezwaar nimmer heeft ontvangen, hetgeen voor belanghebbende reden was om beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De Inspecteur heeft deze stelling weersproken. In dat geval moet de Inspecteur bewijzen dat de uitspraken tijdig en rechtsgeldig aan de gemachtigde zijn verstuurd, bijvoorbeeld door een administratie over te leggen waaruit blijkt dat en op welke datum het stuk aan de gemachtigde is verzonden (vgl. HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102; GEA Aruba 18 september 2019, ECLI:NL:OGEAA:2019:596).
4.8
De Inspecteur heeft in dat verband gewezen op een intern notitie van 18 november 2019 van voormalig inspecteur [D], waarin onder meer is opgemerkt dat de toenmalige gemachtigde van belanghebbende op het belastingkantoor is geweest nadat belanghebbende de uitspraken had ontvangen. Volgens de Inspecteur kan uit deze opmerking worden afgeleid dat de toenmalige gemachtigde weldegelijk de uitspraken op bezwaar heeft ontvangen.
4.9
Het Gerecht acht de Inspecteur niet geslaagd in zijn bewijslast. Uit de bewoording van de interne notitie kan immers niet worden afgeleid dat de toenmalige gemachtigde reeds eerder over de uitspraken op bezwaar heeft beschikt dan twee maanden voor indiening van het beroepschrift. Bovendien is deze interne notitie pas bijna twee jaar later opgesteld, hetgeen afbreuk doet aan de overtuigingskracht ervan. Dit brengt mee dat het beroep ontvankelijk is.
Nieuw feit/ambtelijk verzuim
4.1
Anders dan belanghebbende betoogt, was de Inspecteur niet gehouden tot een nader onderzoek naar aanleiding van de aangiften inkomstenbelasting 2013 en 2014. In dat verband overweegt het Gerecht het volgende.
4.11
De Inspecteur mag bij het vaststellen van een (primitieve) aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn (vgl. HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184; GEA Curaçao 23 mei 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:117).
4.12
Belanghebbende heeft de volledige aangiftebiljetten inkomstenbelasting met bijbehorende jaarrekening ingediend. Naar het oordeel van het Gerecht behoefde de Inspecteur in redelijkheid niet aan de juistheid van deze aangiften te twijfelen. Het was immers zeer wel mogelijk dat de daarin verstrekte omzet- en opbrengstgegevens juist waren. De Inspecteur was bij de vaststelling van de primitieve aanslagen inkomstenbelasting 2013 en 2014 daarom niet gehouden om nader onderzoek te doen. Van een aan navordering in de weg staand ambtelijk verzuim is voor die jaren geen sprake.
4.13
Dit is anders voor het jaar 2015. De primitieve aanslagen voor dat jaar zijn opgelegd op 19 mei 2017. Het proces-verbaal van de politie is opgemaakt op 4 februari 2017. Ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslagen was de Inspecteur met de gegevens uit dit proces-verbaal dus bekend of kon hij redelijkerwijs ermee bekend zijn (vgl. HR 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR 2013:192). Daarom is geen sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. De navorderingsaanslagen over het jaar 2015 dienen te worden vernietigd.
Omkering bewijslast; administratieplicht
4.14
Ingevolge artikel 43 ALL zijn alle natuurlijke personen die een bedrijf of beroep uitoefenen, gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
4.15
Wat betreft de administratieplicht van artikel 43 ALL heeft als uitgangspunt te gelden dat de eisen aan de administratie niet verder mogen reiken dan voor een goede uitvoering van de belastingheffing noodzakelijk is. Belanghebbende is belastingplichtig voor onder meer de inkomstenbelasting, zodat op grond van artikel 43 ALL van belanghebbende geëist kan worden dat haar administratie inzicht verschaft in de bepaling van de fiscale winst.
4.16
Uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat de zoon van belanghebbende regelmatig heeft meegewerkt in de kapsalon en dat de zoon de daarmee gerealiseerde omzet van naar schatting NAf 7.200 per jaar (deels) zelf mag houden. Belanghebbende heeft deze constatering niet betwist, zodat deze daarmee vaststaat. Evenmin is in geschil dat deze omzet en loonbetaling niet in de administratie van belanghebbende zijn verwerkt. Het Gerecht acht deze schending voldoende ernstig voor toepassing van de bewijsregel van artikel 31, lid 3, ALL (omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.17
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. Nu de Inspecteur zelf geen boekenonderzoek heeft ingesteld en uit het proces-verbaal van de politie niet blijkt waarop de correcties van respectievelijk NAf 50.000 (2013), NAf 40.000 (2014) en NAf 55.000 (2015) zijn gebaseerd, acht het Gerecht deze correcties willekeurig vastgesteld. Het Gerecht zal in goede justitie overgaan tot een schatting van het belastbaar en premie-inkomen op NAf 50.000 voor elk jaar.
4.18
Indien en voor zover belanghebbende de juistheid van de schatting betwist, dient hij daarvoor tegenbewijs te leveren op de in artikel 31, lid 3, ALL bedoelde wijze. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, is niet dermate overtuigend dat daarmee elke redelijke twijfel is uitgesloten dat belanghebbende de winstcorrecties niet heeft genoten. Belanghebbende heeft derhalve niet op overtuigende wijze de onjuistheid aangetoond van de schatting.
Schadevergoeding
4.19
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van geleden schade door de inbeslagneming van het contante geld. Echter de ALL biedt geen grondslag voor de vergoeding van schade door het onrechtmatig handelen van de wederpartij. Het verzoek dient bij de civiele rechter te worden ingediend (RBB 3 september 2008, ECLI:NL:ORBBNAA:2008:BR5565).
Slotsom
4.2
Het overwogene in 4.13 brengt mee dat de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premie AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ over het jaar 2015 dienen te worden vernietigd.
4.21
Het overwogene in 4.17 brengt mee dat de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premie AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ over de jaren 2013 en 2014 dienen te worden verminderd tot navorderingsaanslagen naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 50.000.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 2.100 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor eerste nadere zitting, 0,5 punt voor tweede nadere zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslagen;
- vermindert de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premie AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ over het jaar 2013 naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 50.000;
- vermindert de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premie AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ over het jaar 2014 naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 50.000;
- vernietigt de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premie AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ over het jaar 2015;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 2.100; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 30 september 2020, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500