ECLI:NL:ORBBNAA:2002:BU4428

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
18 maart 2002
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2001/143
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Gijn
  • A. van Ballegooijen
  • J. Groeneveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen loonbelasting en premie AOV/AWW voor de jaren 1997 en 1998

In deze zaak gaat het om naheffingsaanslagen loonbelasting en premie AOV/AWW die zijn opgelegd aan appellante voor de jaren 1997 en 1998. De naheffingsaanslagen zijn gedateerd op 28 april 2000 en zijn verhoogd met een bestuurlijke boete van 25%. De Inspecteur heeft op 27 december 2000 uitspraak gedaan op het bezwaar dat door appellante was ingediend, waarbij de naheffingsaanslagen zijn gehandhaafd. De gronden voor deze uitspraak zijn eerder meegedeeld in een brief van de Inspecteur, gedateerd 15 november 2000.

Appellante heeft in beroep gesteld dat de Inspecteur bekend was met het feit dat haar belastingaangelegenheden werden verzorgd door een belastingadviseur, D. De Raad heeft vastgesteld dat de Inspecteur de uitspraken op bezwaar niet naar de adviseur heeft verzonden, maar naar appellante zelf. Dit is in strijd met de verplichting om de adviseur als gemachtigde aan te merken, wat betekent dat de uitspraak niet op deugdelijke wijze is verzonden. De termijn voor het instellen van beroep begint pas te lopen op het moment dat de adviseur de uitspraak ontvangt.

De Raad heeft geoordeeld dat appellante in haar beroep kan worden ontvangen, omdat de termijn voor het instellen van beroep pas is aangevangen op 30 maart 2001, toen D de uitspraken ontving. De Raad houdt verdere beslissingen aan om partijen in staat te stellen zich uit te laten over de materieelrechtelijke kant van de zaak.

Uitspraak

Beschikking van 18 maart 2002, nr. 2001/143
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Het procesverloop.
1.1. Aan appellante zijn voor de jaren 1997 en 1998 naheffingsaanslagen loonbelasting en premie AOV/AWW opgelegd, telkens met dagtekening 28 april 2000. De nageheven bedragen aan enkelvoudige belasting en premie zijn verhoogd met een bestuurlijke boete van 25%.
1.2. Tegen voormelde naheffingsaanslagen zijn bezwaarschriften ingediend door D, gedagtekend 19 juni 2000, aangevuld bij brieven van 15 en 16 augustus 2000 (R).
1.3. Met dagtekening 27 december 2000 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op het ingediende bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslagen loonbelasting en premie AOV/AWW voor het jaar 1998, waarbij hij de naheffingsaanslagen heeft gehandhaafd. De gronden waarop de uitspraak berustte zijn reeds meegedeeld bij brief van de Inspecteur met dagtekening 15 november 2000.
De uitspraak van de Inspecteur is geadresseerd aan A N.V., straat z/n. De toelichtende brief is geadresseerd aan A N.V., p/a D, Oranjestad. Voormeld postbusnummer is van D, zulks blijkens het briefpapier van die organisatie.
1.3. Bij op 10 mei 2001 ter griffie van de Raad binnengekomen beroepschrift is appellante van deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5. Ter zitting van 22 november 2001 te Aruba zijn verschenen appellante alsmede de Inspecteur. Partijen hebben ter zitting pleitnota's overgelegd, welke tot de gedingstukken behoren.
2. De ontvankelijkheid van het beroep.
2.1. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het beroep te laat is ingesteld, zodat appellante daarin niet dient te worden ontvangen. De omstandigheid dat de uitspraak op het ingediende bezwaarschrift niet is verzonden aan D, maar aan appellante zelf, doet daaraan niet af. D behoefde niet als gemachtigde te worden aangemerkt, omdat zij aan de Inspecteur geen volmacht had overgelegd, waaruit van haar bevoegdheid tot vertegenwoordiging bleek. De uitspraak is derhalve terecht naar appellante verzonden.
2.2. Appellante heeft onweersproken gesteld dat de Inspecteur bekend was dat D de jaarstukken en aangiften van appellante verzorgde. Bij de bespreking van het BAD-rapport naar aanleiding waarvan de onderhavige naheffingsaanslagen zijn opgelegd, was namens die organisatie de heer G aanwezig. De bezwaarschriften tegen die naheffingsaanslagen en de daarop aanvullende brieven zijn opgesteld door meervermelde organisatie.
2.3. Indien bij de Inspecteur bekend is dat de aangelegenheden van een belastingplichtige worden verzorgd door een belastingadviseur, dan dient hij die adviseur aan te merken als gemachtigde. De op de betreffende belastingplichtige betrekking hebbende uitspraken op bezwaar moet de Inspecteur aan de adviseur verzenden. Indien dit niet geschiedt is de betreffende uitspraak niet op deugdelijke wijze verzonden. De termijn voor het instellen van beroep gaat alsdan lopen op het moment dat de adviseur de uitspraak ter kennis komt.
2.4. Op grond van het vermelde onder 2.2. acht de Raad aannemelijk dat het de Inspecteur ten tijde van het doen van de onderhavige uitspraken bekend was dat de belastingaangelegenheden van appellante werden verzorgd door D. In overeenstemming met die wetenschap heeft de Inspecteur de onderbouwing van zijn afwijzing van het ingediende bezwaar verstuurd naar D (brief van 15 november 2000).
De Inspecteur had de uitspraken op de bezwaarschriften moeten verzenden aan D. De verzending aan appellante was derhalve niet deugdelijk.
De termijn voor het instellen van beroep ving eerst aan toen D de uitspraken ontving, dat was, naar appellante onweersproken heeft gesteld, 30 maart 2001. Het beroep is dan tijdig ingesteld.
2.5. Naar het oordeel van de Raad kan appellante in het door haar ingestelde beroep worden ontvangen.
Beslissing.
De Raad houdt iedere verdere beslissing aan teneinde partijen in staat te stellen zich alsnog uit te laten over de materieelrechtelijke kant van de zaak.
mrs. Van Gijn, Van Ballegooijen en Groeneveld