ECLI:NL:OGEAC:2018:117

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR201700145, CUR201700146 en CUR201702530
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en ambtelijk verzuim bij de Inspecteur

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan op het beroep van X, directeur en enig aandeelhouder van Halabi Management NV, tegen de Inspecteur der Belastingen. De zaak betreft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2006, 2007 en 2009. De Inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd op basis van een boekenonderzoek bij de NV, waarbij werd gesteld dat de niet in rekening gebrachte rente op de rekening-courant als winstuitdeling moest worden aangemerkt. Belanghebbende stelde dat de Inspecteur niet in redelijkheid aan de juistheid van zijn aangiften had mogen twijfelen en dat er sprake was van ambtelijk verzuim. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur niet gehouden was tot nader onderzoek, omdat er geen aanleiding was om aan de aangiften te twijfelen. De Inspecteur had bovendien geen nieuw feit dat navordering rechtvaardigde. De beroepen inzake de navorderingsaanslagen voor 2006 en 2009 werden gegrond verklaard, terwijl het beroep voor 2007 ongegrond werd verklaard. De navorderingsaanslag voor 2006 werd verminderd naar een belastbaar inkomen van Naf. 82.352, en voor 2009 naar Naf. 400.106. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 23 mei 2018
BBZ nrs. CUR201700145, CUR201700146 en CUR201702530
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, te Curaçao,
de Minister.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is over het jaar 2006, met dagtekening 13 maart 2015, een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van Naf. 71.552.
1.2
Aan belanghebbende is over het jaar 2007, met dagtekening 13 maart 2015, een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van Naf. 72.992.
1.3
Aan belanghebbende is over het jaar 2009, met dagtekening 13 maart 2015, een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van Naf. 1.204.025.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 december 2016 de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2006 verminderd door deze vast te stellen naar een belastbaar inkomen van Naf. 82.892, waarvan Naf. 58.402 belast naar een bijzonder tarief van 19,5 percent.
1.5
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 december 2016 de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2007 verminderd door deze vast te stellen naar een belastbaar inkomen van Naf. 94.592, waarvan Naf. 69.750 belast naar een bijzonder tarief van 19,5 percent.
1.6
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 september 2017 de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2009 verminderd door deze vast te stellen naar een belastbaar inkomen van Naf. 1.921.983, waarvan Naf. 1.832.155 belast naar een bijzonder tarief van 19,5 percent.
1.7
Belanghebbende heeft op 22 februari 2017 beroep ingesteld inzake de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 2006 en 2007 en op 21 november 2017 inzake de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2009.
1.8
De Inspecteur heeft op 13 maart 2018 verweerschriften ingediend.
1.9
De zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2018. Namens belanghebbende zijn verschenen A en B, beiden werkzaam bij PricewaterhouseCoopers Curaçao. Namens de Inspecteur is verschenen mr. C.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van Halabi Management NV (hierna: de NV).
2.2
In de onderhavige jaren 2006, 2007 en 2009 heeft belanghebbende in zijn aangiften inkomstenbelasting aangegeven dat zijn loon uit de NV nihil bedraagt en dat hij een AOV-uitkering geniet. Verder heeft hij jaarlijks een bijtelling voor het privégebruik van de auto in aanmerking genomen.
2.3
De (primitieve) aanslagen inkomstenbelasting 2006, 2007 en 2009 zijn respectievelijk in 2007, 2009 en 2010 opgelegd conform de door belanghebbende ingediende aangiften.
2.4
In 2011 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek laten instellen bij de NV. Daarvan is een rapport opgesteld, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“4.2.2.1 Rekening-courant directeur/grootaandeelhouder
Zoals uit het onderdeel 4.2.2 “Rekening-courantverhoudingen” blijkt, had belastingplichtige in de controlejaren de volgende vorderingen op de digra:
Omschrijving
2006
2007
2008
2009
RC X
234.48
252.752
447.818
447.818
Lening aandeelhouder
711.439
946.353
1.166.538
1.384.337
Totaal rekening-courant digra
945.919
1.199.105
1.614.356
1.832.155
Deze vorderingen zijn het gevolg van diverse geldopnames door de digra uit de jaren 2000 tot en met 2009 (…) Vanaf het jaar 2002 tot en met 2009 genoot de digra voor zijn werkzaamheden formeel geen loon uit dienstbetrekking. Om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien nam hij geld op, welke in de rekening-courantverhouding met belastingplichtige werd verrekend. De digra leefde dus van de rekening-courant opnames bij belastingplichtige. (…)
4.2.2.1.2 Rente rekening-courant vordering
(…)
Over de rekening-courant wordt ten onrechte geen rente in rekening gebracht. Belastingplichtige dient namelijk zakelijk te handelen. De Belastingdienst neemt het standpunt in dat een rente van minimaal 6% als zakelijk kan worden aangemerkt. Ik stel daarom voor dat belastingplichtige alsnog over het gemiddelde saldo van de rekening-courant een rente van 6% in rekening brengt aan de digra.
Omdat de digra binnen belastingplichtige alle beslissingen neemt, ga ik ervan uit dat hij, zowel in de hoedanigheid van aandeelhouder als in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van belastingplichtige, zich bewust was van het feit dat er een bevoordeling plaatsvond toen over de rekening-courant vordering door belastingplichtige op onzakelijke gronden geen rente in rekening werd gebracht. Ik stel dan ook voor om de jaarlijkse rentecorrectie als een uitdeling van winst door belastingplichtige aan de digra aan te merken.”
2.5
Naar aanleiding van de bevindingen van dit boekenonderzoek heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de door de NV niet in rekening gebrachte rente bij belanghebbende als winstuitdeling in aanmerking moet worden genomen, welke uitdeling belast is naar een bijzonder tarief van 19,5 percent. In verband daarmee zijn aan belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd.
2.6
Bij pensioenbrief van 16 juli 1996 heeft de NV aan belanghebbende een ouderdomspensioen toegekend ingaande 1 mei 2008. Volgens een door belanghebbende ingebrachte actuariële berekening bedraagt de pensioenuitkering Naf. 46.053 per jaar.
3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN
3.1
In geschil is of de Inspecteur beschikt over een voor navordering vereist nieuw feit in de zin van artikel 13 Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) ten aanzien van de winstuitdeling in verband met de niet in rekening gebrachte rente.
3.2
Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is voor het jaar 2009 de omvang van de winstuitdeling in geschil.
3.3
Voor het jaar 2009 is eveneens in geschil of de Inspecteur terecht een ouderdomspensioen en een commissarisbeloning tot het inkomen heeft gerekend.
3.4
De Inspecteur heeft aangegeven dat voor het jaar 2006 het belastbare inkomen abusievelijk met Naf. 540 te hoog is vastgesteld. Volgens de Inspecteur dient het belastbaar inkomen daarom te worden verminderd tot Naf. 82.352.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen inzake de navorderingsaanslagen over de jaren 2007 en 2009 en tot vermindering van de navorderingsaanslag over het jaar 2006 naar een belastbaar inkomen van Naf. 82.352.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Nieuw feit winstuitdeling 2006, 2007 en 2009

4.1
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de inspectie de beschikking had over de jaarrekeningen van de NV die als bijlage bij de aangiften winstbelasting werden meegestuurd, dat de inspectie derhalve op de hoogte was van de rekening-courantschuld van belanghebbende, dat gelet daarop de Inspecteur in redelijkheid aan de juistheid van belanghebbendes aangiften inkomstenbelasting had moeten twijfelen, en dat de Inspecteur daarom gehouden was om nader onderzoek te doen. Nu de Inspecteur dit heeft nagelaten is sprake van een aan navordering in de weg staand ambtelijk verzuim, aldus belanghebbende.
4.2
Voor de vraag of een navordering rechtvaardigend nieuw feit aanwezig is, is van belang of de Inspecteur of een persoon voor wiens handelen hij verantwoordelijk is, met dat feit bekend was of redelijkerwijs bekend kon zijn (vgl. HR 26 september 2003, nr. 37.088, ECLI:NL:HR:2003:AF4151 en HR 9 augustus 2013, nr.12/05991, ECLI:NL:HR 2013:192).
4.3
De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat de heffing van winstbelasting van een belastingplichtig lichaam en de heffing van inkomstenbelasting van de aan dat lichaam gelieerde natuurlijke personen, binnen de inspectie niet op geïntegreerde wijze worden behandeld. Dit brengt mee dat de jaarrekeningen van de NV zich niet bevonden in het dossier van belanghebbende op basis waarvan de Inspecteur de aan belanghebbende opgelegde primitieve aanslagen heeft vastgesteld.
4.4
Naar het oordeel van het Gerecht gaat de onderzoeksplicht van de Inspecteur niet zo ver dat hij ook de jaarrekeningen die in het kader van de heffing van winstbelasting van de NV waren ingebracht, diende te raadplegen. Dit zou anders kunnen zijn in het geval sprake was van een geïntegreerde werkwijze (vgl. HR 8 april 2005, nr. 39.202, ECLI:NL:2005:AT3405). Daarvan is echter in de onderhavige periode geen sprake.
4.5
Evenmin was de Inspecteur gehouden tot een nader onderzoek naar aanleiding van de aangiften inkomstenbelasting. In dat verband overweegt het Gerecht het volgende.
4.6
De inspecteur mag bij het vaststellen van een aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn (vgl. HR 12 maart 2010, nr. 08/04868, ECLI:NL:HR:2010:BL7165; HR 16 april 2010, nr. 08/05088, ECLI:NL:HR:2010:BJ9082; HR 31 mei 2013, nr. 11/03452, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
4.7
Belanghebbende heeft aangiften inkomstenbelasting gedaan naar een relatief laag inkomen. Verder heeft hij jaarlijks aangegeven dat hij gehuwd is, dat zijn echtgenote in de Verenigde Staten woont, dat zijn beroep directeur is en dat hij één persoon als huispersoneel in dienst heeft. De vraag of zijn echtgenote zelf inkomen geniet, heeft belanghebbende in de aangiften niet beantwoord. Naar het oordeel van het Gerecht behoefde de Inspecteur in redelijkheid niet aan de juistheid van deze aangiften te twijfelen. Het was immers zeer wel mogelijk dat belanghebbende in zijn levensonderhoud voorzag op andere wijze dan door het zelf verkrijgen van inkomen. Zo zou zijn echtgenote in zijn levensonderhoud kunnen voorzien of zou hij kunnen interen op zijn vermogen. En zelfs als het voor de Inspecteur kenbaar was dat belanghebbende in zijn levensonderhoud voorzag door het aangaan van leningen bij een aan hem gelieerd lichaam, dan nog mocht de Inspecteur ervan uitgaan dat ter zake van deze geldverstrekkingen zakelijk zou zijn gehandeld door rente in rekening te brengen. De Inspecteur was bij de vaststelling van de primitieve aanslagen daarom niet gehouden om nader onderzoek te doen. Van een aan navordering in de weg staand ambtelijk verzuim is geen sprake.
Rekening-courant schuld vanaf 2009
4.8
Partijen zijn ter zitting bij wijze van compromis het volgende overeengekomen over de rekening-courant schuld:
- De rekening-courant schuld wordt vanaf begin 2009 bevroren op een bedrag van Naf. 1.832.155;
- De jaarlijkse toename van de rekening-courant schuld boven dit bedrag wordt als (belaste) winstuitdeling aangemerkt;
- De NV brengt jaarlijks 6 percent rente in rekening aan belanghebbende. Voor zover deze rente niet in rekening wordt gebracht, wordt dit bij belanghebbende als (belaste) winstuitdeling aangemerkt;
- Vanaf het jaar 2018 lost belanghebbende jaarlijks Naf. 180.000 af op de rekening-courant schuld (van Naf. 1.832.155). Voor zover deze aflossing niet plaatsvindt, wordt dit bij belanghebbende als (belaste) winstuitdeling aangemerkt.
4.9
Vorenstaand compromis betekent voor het jaar 2009 dat de toename van de rekening-courant schuld in 2009 ten bedrage van Naf. 217.799 als winstuitdeling in aanmerking wordt genomen, en dat de niet in rekening gebrachte rente van 6 percent van Naf. 1.832.155, ofwel Naf. 109.929 eveneens als winstuitdeling in aanmerking wordt genomen.
Ouderdomspensioen 2009
4.1
Verder heeft de NV aan belanghebbende een ouderdomspensioen toegekend dat is ingegaan per 1 mei 2008. Volgens een door belanghebbende ingebrachte actuariële berekening bedraagt de pensioenuitkering Naf. 46.053 per jaar.
4.11
Ter zitting heeft belanghebbende zich ermee akkoord verklaard dat de pensioenuitkering jaarlijks in aanmerking wordt genomen. Dit betekent voor het jaar 2009 dat een pensioenuitkering van Naf. 46.053 tot het belastbare inkomen wordt gerekend.
Commissarisbeloning 2009
4.12
Hangende de bezwaarprocedure heeft de Inspecteur de loonbelastingdatabase geraadpleegd. Daaruit is gebleken is dat belanghebbende een commissarisbeloning heeft ontvangen van Distribier NV. Bij een eerdere controle zijn de gegevens uit de loonbelastingdatabase op geautomatiseerde wijze vergeleken met de door belanghebbende verstrekte gegevens. Aangezien het bedrag van de commissarisbeloning (van Naf. 17.500) vrijwel gelijk was aan het door belanghebbende aangegeven bedrag aan privé gebruik auto (van Naf. 17.550) is daarbij niet geconstateerd dat de commissarisbeloning ten onrechte niet was aangegeven. Volgens de Inspecteur is dit geschied doordat het computersysteem uitsluitend acht slaat op totaaltellingen.
4.13
De Inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar van 22 september 2017 – bij wijze van interne compensatie – de commissarisvergoeding in aanmerking genomen.
4.14
Belanghebbende betoogt dat de Inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag op 13 maart 2015 al met de commissarisbeloning bekend kon zijn, zodat bij de uitspraak op bezwaar van 22 september 2017 geen navordering rechtvaardigend nieuw feit aanwezig is.
4.15
Het Gerecht gaat ervan uit dat de eerdere geautomatiseerde controle heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het opleggen van de navorderingsaanslag op 13 maart 2015, aangezien de Inspecteur dit niet heeft weersproken. Dit brengt mee dat de commissarisbeloning op dat moment reeds bij de Inspecteur bekend had kunnen zijn. De Inspecteur beschikte ten tijde van de uitspraak op bezwaar van 22 september 2017 derhalve niet over een nieuw feit dat grond voor navordering opleverde.
4.16
Anders dan de Inspecteur betoogt, doet zich geen geval voor waarin zonder het bekend worden van enig nieuwe feit toch navordering is toegestaan. Fouten die het gevolg zijn van een onjuiste gegevensverwerking door automatiseringssystemen welke voortvloeit uit een bepaalde werkwijze waarvoor binnen de inspectie is gekozen, komen voor rekening van de Inspecteur (HR 14 april 2006, nr. 40958, ECLI:NL:HR:2006:AT7225). Daaronder zijn ook te begrijpen de fouten die een gevolg zijn van de keuze voor een geautomatiseerde werkwijze waarbij uitsluitend acht wordt geslagen op totaaltellingen (vgl. HR 9 juli 2004, nr. 38980, ECLI:NL:HR:2004:AP9662).
4.17
De Inspecteur heeft mitsdien ten onrechte de commissarisbeloning in aanmerking genomen.
Slotsom
4.18
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de beroepen van belanghebbende inzake de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 2006 en 2009 gegrond is.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.
5.2
In artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd.
5.3
Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op Naf. 2.100 (2 punten voor twee beroepschriften, 1 punt voor de zitting, waarde per punt Naf. 700, wegingsfactor 1). Voorafgaand aan de uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende niet verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van tweemaal Naf. 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep inzake de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2007 ongegrond;
- verklaart de beroepen inzake de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 2006 en 2009 gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 2006 en 2009;
- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2006 naar een belastbaar inkomen van Naf. 82.352, waarvan Naf 57.862 belast naar een bijzonder tarief van 19,5 percent;
- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2009 naar een belastbaar inkomen van Naf. 400.106, waarvan Naf 327.728 belast naar een bijzonder tarief van 19,5 percent;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Naf. 2.100; en
- draagt de Inspecteur op de door belanghebbende betaalde griffierechten van in totaal Naf. 100 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2018, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: Naf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: Naf. 500
In het beroepschrift kan aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.