ECLI:NL:OGEAA:2022:424

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
AUA202200882, AUA202200883, AUA202200885 t/m AUA202200892 en AUA202200898 t/m AUA202200902
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar tegen verzuimboetes loonbelasting en BBO

In deze zaak is in geschil of de belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaren tegen verzuimboetes voor de loonbelasting en de belasting op bedrijfsomzetten (BBO). De belanghebbende stelt dat hij nooit aanslagbiljetten heeft ontvangen en dat zijn bezwaar tijdig is ingediend, terwijl de Inspecteur aanvoert dat de aanslagbiljetten naar het juiste adres zijn gestuurd. Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba oordeelt dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslagen tijdig zijn verzonden. Hierdoor wordt de belanghebbende ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. De Inspecteur heeft verzuimboetes opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte, maar het Gerecht oordeelt dat deze boetes niet kunnen worden opgelegd omdat de belanghebbende niet is uitgenodigd om aangifte te doen. De uitspraak van 18 november 2022 vernietigt de verzuimboetes en veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende. De belanghebbende heeft recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase en het betaalde griffierecht wordt vergoed.

Uitspraak

Uitspraak van 18 november 2022
BBZ nrs. AUA202200882, AUA202200883, AUA202200885 t/m AUA202200892 en AUA202200898 t/m AUA202200902
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Nederland,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn tussen 12 juni 2019 en 20 december 2021 naheffingsaanslagen loonbelasting opgelegd over de maanden januari 2019 t/m augustus 2021 van elk Afl. 1.000. Daarbij zijn verzuimboetes opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte van elk Afl. 250 en, met uitzondering van de maanden april, mei en juni 2020, verzuimboetes wegens niet tijdige betaling van elk Afl. 166,66.
1.2
Aan belanghebbende zijn tussen 12 juni 2019 en 20 december 2021 naheffingsaanslagen premies AOV/AWW en premie AZV (hierna: tezamen premies) opgelegd over de maanden januari 2019 t/m augustus 2021 van elk Afl. 1.000. Daarbij zijn, met uitzondering van de maanden april, mei en juni 2020, verzuimboetes opgelegd wegens niet tijdige betaling van elk Afl. 166,67.
1.3
Aan belanghebbende zijn tussen 12 juni 2019 en 20 december 2021 naheffingsaanslagen belasting op bedrijfsomzetten (hierna: BBO) opgelegd over de maanden januari 2019 t/m december 2019, februari t/m december 2020 en januari t/m augustus 2021 van elk Afl. 1.000. Daarbij zijn verzuimboetes opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte van elk Afl. 250 en, met uitzondering van de maanden april, mei en juni 2020, verzuimboetes wegens niet tijdige betaling van elk Afl. 250.
1.4
Aan belanghebbende zijn tussen 12 juni 2019 en 20 december 2021 naheffingsaanslagen bestemmingsheffing AZV (hierna: BAZV) opgelegd over de maanden januari 2019 t/m december 2019, februari t/m december 2020 en januari t/m augustus 2021 van elk Afl. 1.000. Daarbij zijn, met uitzondering van de maanden april, mei en juni 2020, verzuimboetes opgelegd wegens niet tijdige betaling van elk Afl. 250.
1.5
Belanghebbende heeft op 7 september 2021 tegen de naheffingsaanslagen en verzuimboetes bezwaar gemaakt.
1.6
De Inspecteur heeft op 5 februari 2022 uitspraken op bezwaar gedaan.
1.7
Belanghebbende heeft op 1 april 2022 pro forma beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 25.
1.8
Belanghebbende heeft zijn beroepen op 17 mei 2022 nader gemotiveerd.
1.9
De Inspecteur heeft op 20 juli 2022 en 25 juli 2022 verweerschriften ingediend.
1.1
De Inspecteur heeft op 30 augustus 2022 nadere stukken (aanslagbiljetten) ingediend.
1.11
Belanghebbende heeft op 2 september 2022 schriftelijk op de verweerschriften gereageerd.
1.12
De Inspecteur heeft op 13 september 2022 nadere stukken ingediend.
1.13
De zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2022 te Oranjestad. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] en [B], verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur is verschenen [C]. Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en ingebracht.
1.14
De Inspecteur heeft op verzoek van het Gerecht op 19 oktober 2022 de in het dossier ontbrekende naheffingsaanslagen en verminderingsbeschikkingen overgelegd. Deze stukken zijn bij de uitspraak gevoegd.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende (geboren op [geboortedatum]) was van 2018 tot en met augustus 2021 inwoner van Aruba. Gedurende deze periode was hij woonachtig bij zijn ouders op het adres [adres].
2.2
Op 16 mei 2016 en 1 december 2016 heeft belanghebbende twee ondernemingen bij de Kamer van Koophandel in Aruba geregistreerd. De ondernemingen zijn per 18 augustus 2021 opgeheven. Bij de Kamer van Koophandel waren de ondernemingen geregistreerd op het woonadres ([adres]) van belanghebbende.
2.3
Belanghebbende heeft over de onderhavige jaren geen aangiftebiljetten BBO/BAZV en loonbelasting/premies ingediend.
2.4
De Inspecteur heeft de in 1.1 t/m 1.4 genoemde naheffingsaanslagen met daarbij verzuimboetes opgelegd.
2.5.
De Inspecteur heeft in zijn uitspraken op bezwaar van 5 februari 2022 de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen loonbelasting, premies en de verzuimboetes voor alle tijdvakken van het jaar 2019 alsmede de maanden januari tot en met maart van het jaar 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Met betrekking tot de BBO en de BAZV zijn de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen en verzuimboetes voor de tijdvakken van het jaar 2019 (januari tot en met december), de tijdvakken februari t/m december van het jaar 2020 alsmede de maanden januari t/m maart van het jaar 2021 niet- ontvankelijk verklaard.
2.6
De naheffingsaanslagen loonbelasting en premies evenals de naheffingsaanslagen BBO en BAZV voor alle tijdvakken zijn ambtshalve verminderd naar nihil. Daarbij zijn de verzuimboetes wegens het niet tijdig betalen van belasting van respectievelijk Afl. 166,66 (loonbelasting), Afl. 166,67 (premies AOV/AWW, premie AZV) en Afl. 250 (BBO en BAZV) vernietigd.
2.7
De verzuimboetes bij de naheffingsaanslagen loonbelasting en BBO van telkens
Afl. 250 - wegens het niet tijdig doen van aangifte - zijn in de bezwaarfase gehandhaafd.
2.8
Een afschrift van de (ontbrekende) naheffingsaanslagen en verminderingsbeschikkingen zijn lopende de beroepsprocedure door de Inspecteur overgelegd. De verminderingsbeschikkingen inzake loonbelasting en premies hebben als datum 23 december 2021, 27 december 2021, of 14 januari 2022. De verminderingsbeschikkingen inzake de BBO en BAZV hebben als datum 23 december 2021, 29 december 2021, 14 januari 2022 of 17 januari 2022.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of (i) belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaren tegen de verzuimboetes loonbelasting en BBO en zo ja, of (ii) de verzuimboetes wegens het niet tijdig doen van aangifte terecht zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende stelt dat hij nimmer aanslagbiljetten heeft ontvangen. Hij is van mening dat zijn bezwaar, nu hij meteen na het bekend worden met de naheffingsaanslagen en boetes bezwaar heeft gemaakt, tijdig is. Daarnaast is belanghebbende van mening dat de verzuimboetes wegens het niet tijdig doen van aangifte ten onrechte zijn opgelegd nu hij nooit aangiftebiljetten heeft ontvangen.
3.3
De Inspecteur stelt dat de aangiftebiljetten en aanslagbiljetten BBO/BAZV en loonbelasting/premies naar het juiste adres zijn gestuurd en dat belanghebbende deze aldus heeft ontvangen. Nu belanghebbende deze aangiftebiljetten niet heeft ingediend, is de Inspecteur van mening dat de verzuimboetes wegens het niet tijdig doen van aangifte terecht zijn opgelegd.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Ontvankelijkheid bezwaar

4.1
De Inspecteur heeft – voor zover van belang - de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen loonbelasting en verzuimboetes voor de tijdvakken januari t/m december 2019 en januari t/m maart 2021 alsmede de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen BBO en verzuimboetes voor de tijdvakken januari t/m december 2019, februari t/m december 2020 en januari t/m maart 2021 niet-ontvankelijk geacht.
4.2
In beroepsfase stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat ook de bezwaren inzake de naheffingsaanslagen loonbelasting en verzuimboetes voor de tijdvakken januari 2020 t/m maart 2020 niet ontvankelijk zijn. Nu de Inspecteur in bezwaarfase deze bezwaren niet niet-ontvankelijk heeft geacht brengt de rechtszekerheid mee dat de ontvankelijkheid belanghebbende niet meer kan worden tegengeworpen (vgl. ECLI:NL: CRVB:2021:1500). Dit standpunt wordt derhalve verworpen.
4.3
In artikel 17, lid 1 Algemene landsverordening belastingen (hierna: ALB) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur. Ingevolge het vierde lid van artikel 17, wordt een bezwaarschrift tegen de belastingaanslag geacht mede gericht te zijn tegen de boete, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt.
4.4
De naheffingsaanslagen en verzuimboetes (hierna: tezamen naheffingsaanslagen) waarvan de Inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk heeft geacht, zijn opgelegd tussen 12 juni 2019 en 21 juni 2021. Het bezwaarschrift is op 7 september 2021 ingediend.
4.5
Belanghebbende heeft in de door hem ingediende stukken en ter zitting verklaard dat hij de naheffingsaanslagen nimmer heeft ontvangen. Hij is op de hoogte gekomen van de aanslagen via een debiteurenoverzicht dat hij voorafgaand aan zijn emigratie naar Nederland heeft verzocht.
4.6
In hetgeen belanghebbende heeft verklaard ligt de betwisting van de tijdige verzending van de aanslagbiljetten besloten (HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102). Dit betekent dat aangenomen moet worden dat belanghebbende heeft betwist dat de Inspecteur de aanslagbiljetten tijdig naar hem heeft verzonden, ook zonder dat hij expliciet melding maakt van die stelling. In dat geval dient de inspecteur die verzending aannemelijk te maken dan wel, indien het besluit een boetebeschikking betreft waartegen vóór 1 augustus 2019 bezwaar of beroep is aangetekend, die verzending overtuigend aan te tonen. In een geval als het onderhavige, waarin de inspecteur stelt dat het besluit is bekendgemaakt door verzending per post, houdt die bewijslast in dat hij aannemelijk moet maken dat het desbetreffende poststuk is aangeboden aan een postvervoerbedrijf. Daartoe zal de inspecteur mede aannemelijk moeten maken aan welk postvervoerbedrijf het desbetreffende poststuk is aangeboden (vgl. HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875)
4.7
De Inspecteur heeft in dat verband stukken overgelegd en daarbij verklaard dat uit intern onderzoek blijkt dat alle naheffingsaanslagen naar het adres [adres] zijn gestuurd. Dat is het adres van belanghebbende dat bekend is bij de Inspectie. Uit overgelegde stukken blijkt volgens de Inspecteur op welke datum de naheffingsaanslagen zijn uitgereikt. Dit moment wordt aangeduid met ‘afgiftedatum’. Daarbij heeft de Inspecteur ter zitting verklaard dat het postkantoor dagelijks de poststukken, waaronder de onderhavige naheffingsaanslagen, komt ophalen. Desgevraagd heeft hij verklaard geen ander bewijs te hebben dat naheffingsaanslagen met de post zijn verstuurd.
4.8
Het Gerecht oordeelt dat uit hetgeen de Inspecteur heeft overgelegd, en de verklaring daarbij, niet aannemelijk wordt dat de naheffingsaanslagen ter post zijn bezorgd. Uit de verklaring van de Inspecteur dat het postkantoor dagelijks de poststukken komt halen, blijkt niet dat specifiek de in geschil zijnde naheffingsaanslagen zijn aangeboden aan een postvervoerbedrijf voor de verzending aan belanghebbende.
4.9
De Inspecteur heeft aldus, tegenover de betwisting van belanghebbende, de (tijdige) verzending van de naheffingsaanslagen niet aannemelijk gemaakt. De conclusie is dan dat aangenomen moet worden dat belanghebbende ten tijde van het indienen van het bezwaar de naheffingsaanslagen (en boetebeschikkingen) nog niet onder ogen had gekregen. Dit betekent dat belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar moet worden verklaard.
4.1
Gelet op het voorgaande is het bezwaar ontvankelijk.
Verzuimboetes
4.11
Belanghebbende heeft in zijn reactie op het verweerschrift gesteld dat de naheffingsaanslagen waarvan hij geen afschrift heeft ontvangen niet zijn vastgesteld. Het Gerecht verwerpt deze stelling, Dat de naheffingsaanslagen zijn vastgesteld blijkt uit het debiteurenoverzicht alsmede door de Inspecteur in beroepsfase overgelegde aanslagbiljetten. In dit verband wordt opgemerkt dat het Gerecht anders dan belanghebbende voorstaat, geen aanleiding heeft om de aanslagbiljetten die in beroepsfase zijn overgelegd, tardief te verklaren nu belanghebbende daardoor niet in zijn verdediging is geschaad.
4.12
Op grond van artikel 8, lid 1 ALB wordt de aangifte die betrekking heeft op een belasting die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, gedaan bij de Inspecteur. Het tweede lid van artikel 8 bepaalt dat indien de aangifte betrekking heeft op een tijdvak, de aangifte binnen een termijn van vijftien dagen na het einde van dat tijdvak wordt gedaan.
4.13
De Inspecteur kan ingevolge artikel 54, lid 2 ALB een verzuimboete opleggen indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de aangifte voor een belasting die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, niet, dan wel niet binnen de artikel 8, tweede lid, gestelde termijn heeft gedaan.
4.14
Op grond van artikel 6, lid 4 ALB, in samenhang met artikel 6, lid 1 ALB ontstaat de aangifteplicht pas wanneer de Inspecteur de vermoedelijk belastingplichtige daartoe heeft uitgenodigd (vgl. GEA Curaçao, 19 maart 2020, ECLI:NL:OGEAC:2020:55). Pas als belanghebbende een aangiftebiljet heeft gehad, en dit niet heeft ingediend, kan er sprake zijn van een verzuim waarvoor de Inspecteur een boete kan opleggen.
4.15
Vaststaat dat belanghebbende voor de onderhavige jaren geen aangifte loonbelasting/premies en BBO/BAZV heeft gedaan. Belanghebbende stelt dat hij nimmer aangiftebiljetten heeft ontvangen. Het ligt dan op de weg van de Inspecteur om aannemelijk te maken dat de uitnodigingen tot het doen van aangifte op het adres van de belanghebbende zijn ontvangen of aangeboden dan wel de belanghebbende anderszins hebben bereikt, waarbij de Inspecteur in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending van de uitnodiging naar het juiste adres (vgl. HR 12 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1176).
4.16
De Inspecteur heeft in dat verband overzichten overgelegd waarop vermeld is op welke datum de aangiftebiljetten zijn aangemaakt en op welke datum de aangiftebiljetten zijn afgegeven (afgiftedatum). Daarbij heeft de Inspecteur ter zitting verklaard dat het postkantoor dagelijks de poststukken, waaronder de aangiftebiljetten, komt ophalen. De Inspecteur heeft daarbij verklaard dat de aangiftebiljetten naar het juiste adres, [adres], zijn gestuurd. Dit tezamen brengt volgens de Inspecteur mee dat de aangiftebiljetten op de juiste wijze aan belanghebbende zijn uitgereikt.
4.17
Het Gerecht overweegt dat uit hetgeen de Inspecteur heeft overgelegd niet aannemelijk wordt dat de aangiftebiljetten ter post zijn bezorgd. Uit de verklaring van de Inspecteur dat het postkantoor dagelijks de poststukken komt halen, blijkt niet dat de aangiftebiljetten ter post zijn bezorgd en dus verzonden zijn aan belanghebbende De Inspecteur heeft nog betoogd dat aan belanghebbende aangiftebiljetten inkomstenbelasting voor de jaren 2019 en 2020 naar hetzelfde adres zijn verzonden en dat deze aangiftebiljetten vervolgens bij de Belastingdienst zijn ingediend. Het Gerecht oordeelt dat hiermee niet is aangetoond dat de onderhavige aangiftebiljetten zijn verzonden. Bovendien betoogt belanghebbende van de aangiftebiljetten inkomstenbelasting niets af te weten.
4.18
Voor de aangiftes BBO/BAZV vanaf juli 2020 heeft de Inspecteur verklaard dat sindsdien gewerkt wordt met een digitaal portaal waarin de aangiften gedaan moeten worden. Vanaf het tijdvak juli 2020 worden geen aangiftebiljetten meer gestuurd aan belastingplichtigen voor de BBO/BAZV. Belanghebbende heeft hierover verklaard dat hij nooit een uitnodiging heeft ontvangen om zich te registreren in het digitale portaal en ook geen uitnodigingen heeft gehad om op deze wijze zijn aangiften te doen. Het Gerecht oordeelt dat de Inspecteur, in het licht van de gemotiveerde betwisting van belanghebbende, niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan belanghebbende vanaf juli 2020 uitnodigingen tot het doen van aangifte zijn verstuurd.
4.19
Nu de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte, en gelet op hetgeen is overwogen in 4.14, kunnen er geen verzuimboetes voor het niet tijdig doen van aangifte worden opgelegd.
Slotsom
4.2
De slotsom is dat het Gerecht alle verzuimboetes wegens het niet tijdig doen van aangifte zal vernietigen.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
Bezwaarfase
5.2
Ingevolge artikel 22a, lid 2 van de ALB worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag wordt herroepen wegens aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken.
5.3
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Nu de naheffingsaanslagen en boetes worden vernietigd, is de onrechtmatigheid van die naheffingsaanslagen en boetes gegeven. Deze onrechtmatigheid wordt aan de Inspecteur toegerekend (vgl. HR 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2588 (https://www.navigator.nl/document/id15761998022016474admusp?anchor=id-a0b95f7bef22e2c4a6e1c988f267a298); GEA Aruba 12 april 2019, ECLI:NL:OGEAA:2019:218).
5.4
Het Gerecht stelt de proceskosten op de voet van het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken, vast op Afl. 100 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van Afl. 100, en een wegingsfactor van 1).
Beroepsfase
5.5
Ingevolge artikel 15, lid 1 Landverordening beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.6
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken.
5.7
In artikel 1 van dit landsbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op Afl. 2.100 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700, wegingsfactor 1, samenhangende zaken factor 1,5). Het Gerecht merkt de zaken met nummers AUA202200882, AUA202200883, AUA202200885 t/m AUA202200892 en AUA202200898 t/m AUA202200902 aan als samenhangend.
5.8
Belanghebbende heeft verzocht om een integrale kostenvergoeding (voor bezwaar en beroep) van in totaal Afl. 25.000. Belanghebbende heeft zijn standpunt onderbouwd met facturen, deze zijn als bijlagen bij de pleitnota gevoegd.
5.9
Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Anders dan belanghebbende voorstaat, vindt het Gerecht geen aanleiding voor een integrale vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand. De Inspecteur treft immers niet het verwijt dat hij een beschikking heeft gegeven of uitspraak heeft gedaan terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Evenmin is sprake van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur (vgl. HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
5.1
De Inspecteur dient op grond van artikel 18, lid 4, LBB, het betaalde griffierecht van Afl. 25 aan belanghebbende te vergoeden.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de verzuimboetes voor het niet tijdig doen van aangifte;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Afl. 2.200; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van
Afl. 25 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken op 18 november 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
De griffier is buiten staat om de uitspraak te ondertekenen.
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300