4.1De klacht richt zich tegen de hiervoor in 3.2 weergegeven oordelen van het Hof. Betoogd wordt, met verwijzing naar het arrest van 15 november 2019, dat die oordelen berusten op een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof had voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde moeten uitgaan van de koerslijst van Eurotax zoals die gold ten tijde van het belastbare feit (26 juli 2018). Aangezien die koerslijst op dat moment nog voorzag in ‘bijstelling marktsituatie’ en ‘bijstelling dealersituatie’, mag belanghebbende die waardeverminderende factoren toepassen zonder dat belanghebbende daarvoor nader bewijs hoeft te leveren, aldus de klacht.
4.2.1Belanghebbende heeft bij het op aangifte voldoen van de voor de personenauto verschuldigde bpm ervoor gekozen om met het oog op vaststelling van de in artikel 10, lid 2, van de Wet bedoelde vermindering (afschrijving) de handelsinkoopwaarde ervan te bepalen met toepassing van de taxatiemethode als bedoeld in artikel 10, lid 8, van de Wet. Gelet op het in cassatie onbestreden oordeel van het Hof dat de personenauto bij registratie geen aanwijsbare schade vertoonde die viel aan te merken als “meer dan normale gebruiksschade” en het feit dat de personenauto wel voorkomt op een koerslijst, mag op grond van artikel 10, lid 8, van de Wet de taxatiemethode niet worden toegepast.Aangezien de Inspecteur voor de naheffing van bpm de handelsinkoopwaarde van de personenauto heeft bepaald met gebruikmaking van de koerslijst van Eurotax, heeft het Hof vervolgens kennelijk, en terecht, tot uitgangspunt genomen dat toepassing van de in artikel 10, lid 7, van de Wet neergelegde koerslijstmethode aan de orde was. Daarvan uitgaande heeft het Hof, eveneens terecht, de juistheid beoordeeld van de stelling van belanghebbende dat bij gebruikmaking van die koerslijst de factoren ‘marktsituatie handelaar’ en ‘marktsituatie’ moeten worden gebruikt.
4.2.2Volgens artikel 10, lid 7, van de Wet wordt de afschrijving, bedoeld in het tweede lid, gesteld op de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, lid 5, van de Wet en de bpm op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen, verminderd met de waarde vermeld in een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland. Van zo’n koerslijst mag worden aangenomen dat de daarin opgenomen koerswaarden zijn gebaseerd op prijzen die wederverkopers daadwerkelijk aan particulieren hebben betaald voor de daarin opgenomen motorrijtuigen. Bij toepassing van de in artikel 10, lid 7, van de Wet neergelegde koerslijstmethode moet rekening worden gehouden met alle in de desbetreffende koerslijst opgenomen factoren om te voorkomen dat een uit een andere lidstaat afkomstig gebruikt motorvoertuig bij registratie in Nederland wordt onderworpen aan een hogere belasting dan de belasting die in bepaalde gevallen nog rust op gelijksoortige in het binnenland verhandelde, geregistreerde motorvoertuigen. Een andere uitleg van artikel 10, lid 7, van de Wet zou niet verenigbaar zijn met artikel 110 VWEU. De belastingplichtige hoeft in dit verband geen verder bewijs te leveren.
4.2.3In dit kader verdient opmerking dat wanneer de belastingplichtige een beroep doet op een in een koerslijst opgenomen waardedrukkende factor die verband houdt met de staat van een gebruikt motorvoertuig zoals een huurverleden, die belastingplichtige moet bewijzen dat voor het desbetreffende motorvoertuig terecht met die factor rekening wordt gehouden. Slaagt hij niet in dat bewijs, dan wordt met deze factor geen rekening gehouden.De factoren ‘marktsituatie handelaar’ en ‘marktsituatie’ houden echter niet verband met de staat van een in te kopen gebruikt motorvoertuig. Voor die factoren geldt daarom dat zij bij gebruikmaking van de koerslijstmethode als bedoeld in artikel 10, lid 7, van de Wet zonder nader bewijs mogen worden toegepast indien zij volgens de gebruikte koerslijst de handelsinkoopwaarde van een gebruikt motorvoertuig neerwaarts kunnen beïnvloeden.
Verder geldt dat, aangezien voor de factoren ‘marktsituatie handelaar’ en ‘marktsituatie’ geen nader bewijs wordt verlangd, de inspecteur deze factoren uit eigen beweging moet toepassen indien hij bij naheffing gebruik maakt van de koerslijstmethode en in dat kader een koerslijst kiest waarin deze factoren voorkomen.
4.2.4De voor een personenauto verschuldigde bpm wordt berekend naar het tijdstip waarop het belastbare feit plaatsvindt.Dit brengt mee dat alle relevante factoren die van belang zijn voor de hoogte van de verschuldigde bpm moeten worden beoordeeld naar dat tijdstip.Tot die factoren behoren ook de gegevens uit een koerslijst die van belang zijn voor het bepalen van de in artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet bedoelde vermindering. Bij gebruikmaking van de koerslijstmethode als bedoeld in artikel 10, lid 7, van de Wet moet daarom worden uitgegaan van de koerslijst zoals die geldt ten tijde van het belastbare feit, met inbegrip van alle gegevens en factoren die op dat moment daarin zijn opgenomen.