ECLI:NL:HR:2025:195

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
24/03489
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over zorgmachtiging en vereisten van actuele medische verklaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die in een crisisverblijf verbleef, had eerder een crisismaatregel gekregen van de burgemeester van Utrecht. De rechtbank Midden-Nederland verleende op 17 juni 2024 een zorgmachtiging, ondanks het ontbreken van een actuele medische verklaring. De officier van justitie had verzocht om een zorgmachtiging voor zes maanden, maar de rechtbank hield het verzoek voor een deel aan in afwachting van een nieuwe medische verklaring. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had mogen besluiten tot het verlenen van de zorgmachtiging, aangezien de noodzakelijke medische verklaring ontbrak. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank van 17 juni 2024 en verwierp het cassatieberoep voor zover gericht tegen de beschikking van 27 juni 2024. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling en beslissing. Dit arrest benadrukt het belang van een actuele medische verklaring bij het verlenen van zorgmachtigingen en de strikte eisen die de Wvggz hieraan stelt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/03489
Datum7 februari 2025
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT MIDDEN-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikkingen in de zaak C/16/574851 / FV RK 24-1105 van de rechtbank Midden-Nederland van 23 mei 2024, 17 juni 2024 en 27 juni 2024.
Betrokkene heeft tegen de beschikkingen van 17 juni 2024 en 27 juni 2024 van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 17 juni 2024, en tot verwerping van het cassatieberoep voor zover dat is gericht tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 27 juni 2024.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
De burgemeester van de gemeente Utrecht heeft ten aanzien van betrokkene op 12 april 2024 een crisismaatregel genomen voor de duur van drie dagen. De rechtbank heeft een machtiging verleend tot voortzetting van de crisismaatregel tot en met 9 mei 2024.
2.2
In dit geding verzoekt de officier van justitie een zorgmachtiging te verlenen als bedoeld in art. 7:11 Wvggz voor de duur van zes maanden. Bij het verzoekschrift van 8 mei 2024 is een op 30 april 2024 gedateerde medische verklaring overgelegd van een niet bij de behandeling betrokken psychiater.
2.3
Op 23 mei 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden in de accommodatie waar betrokkene verbleef. De betrokkene is niet op die zitting verschenen. Bij mondelinge uitspraak van 23 mei 2024, schriftelijk uitgewerkt op 28 juni 2024, heeft de rechtbank ten aanzien van betrokkene voor de verzochte vormen van zorg een machtiging verleend voor de duur van een maand en het verzoek voor het overige aangehouden. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat zij niet kan vaststellen of betrokkene op de hoogte was van de zitting, maar binnen drie weken moet beslissen en aannemelijk vindt dat verplichte zorg geboden is.
2.4
Betrokkene is op 4 juni 2024 uit de accommodatie ontslagen.
2.5
Op 14 juni 2024 heeft de rechtbank de zorgaanbieder gevraagd om een geactualiseerde medische verklaring. Op 17 juni 2024 heeft deze de rechtbank, voorafgaand aan de mondelinge behandeling diezelfde dag, bericht dat hij een nieuwe medische verklaring niet nodig vond.
2.6
De betrokkene is niet op de zitting verschenen. Bij mondelinge uitspraak van 17 juni 2024, schriftelijk uitgewerkt op 21 juni 2024 [1] , heeft de rechtbank ten aanzien van betrokkene voor de verzochte vormen van zorg een machtiging verleend tot en met 28 juni 2024 en het verzoek voor het overige aangehouden in afwachting van een nieuwe medische verklaring. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen:
“2.4. Voor de rechtbank staat voorshands vast dat betrokkene lijdt aan een autismespectrumstoornis, een psychotisch toestandsbeeld (…), een posttraumatische stressstoornis en persoonlijkheidsproblematiek. Voor de rechtbank staat voorshands ook vast [dat] deze stoornis leidt tot ernstig nadeel (…).
2.5 .
Om ernstig nadeel af te wenden, heeft betrokkene zorg nodig. Er zijn geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis. (…)
2.6.
Voor de rechtbank staat echter de doelmatigheid van de zorgmachtiging niet vast. Betrokkene is na een crisisopname (…) weer thuis. Onduidelijk is gebleven welke zorg [de zorgaanbieder] op dit moment wil leveren met de zorgmachtiging. Het plan (…) kan ook zonder zorgmachtiging uitgevoerd worden. Bovendien ontbreekt er een medische verklaring van een onafhankelijk psychiater van de actuele medische toestand van betrokkene. Kennelijk is die ten opzichte van het opstellen van de medische verklaring op 30 april 2024 veranderd, betrokkene is immers weer thuis. Ook heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat betrokkene afziet van het recht gehoord te worden.
2.7.
De rechtbank zal daarom de behandeling van het verzoek aanhouden. De rechtbank vindt een nieuwe medische verklaring over de actuele toestand van betrokkene noodzakelijk. Bovendien zal de rechtbank proberen betrokkene op zijn huisadres te horen. Omdat [de zorgaanbieder] enige tijd nodig heeft om een nieuwe medische verklaring op te stellen, zal de rechtbank het verzoek voor nog een korte periode toewijzen, namelijk tot en met 28 juni 2024. (…)”
2.7
Mede op basis van een nieuwe medische verklaring heeft de rechtbank bij mondelinge uitspraak van 27 juni 2024, schriftelijk uitgewerkt op 12 juli 2024 [2] , ten aanzien van betrokkene voor de verzochte vormen van zorg een machtiging verleend tot en met 23 november 2024.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1.1 van het middel is gericht tegen de beschikking van 17 juni 2024, waarin de rechtbank de verzochte zorgmachtiging heeft verleend tot en met 28 juni 2024 (zie hiervoor in 2.6). Het onderdeel klaagt dat de rechtbank, gelet op haar vaststelling dat een medische verklaring over de actuele medische toestand van betrokkene ontbreekt en zij een nieuwe medische verklaring noodzakelijk achtte, die machtiging niet had mogen verlenen.
3.2
Het onderdeel slaagt. Uit het systeem van de Wvggz, in het bijzonder uit art. 5:8 lid 1 Wvggz in verbinding met art. 5:17 lid 3 Wvggz en art. 6:4 Wvggz, volgt, mede gelet op art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM, dat geen zorgmachtiging mag worden verleend indien de medische verklaring die ten grondslag ligt aan het daartoe strekkende verzoek niet voldoet aan de uit de wet voortvloeiende eisen, ook niet voor een deel van de door de officier van justitie verzochte periode met aanhouding voor het overige. [3] Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat een actuele medische verklaring ontbreekt en een nieuwe medische verklaring over de actuele toestand van betrokkene noodzakelijk is, mocht de rechtbank geen zorgmachtiging verlenen.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 17 juni 2024;
- verwerpt het cassatieberoep voor zover het is gericht tegen de beschikking van die rechtbank van 27 juni 2024;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
7 februari 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 17 juni 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:7487.
2.Rechtbank Midden-Nederland 27 juni 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5827.
3.HR 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1546, rov. 3.1.2 en HR 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1548, rov. 3.1.2.