ECLI:NL:PHR:2024:1349

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
24/03489
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid zorgmachtiging bij ontbreken actuele medische verklaring en wilsbekwaam verzet

In deze zaak, die onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) valt, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 december 2024 een zorgmachtiging verleend aan betrokkene, die eerder was opgenomen na een crisismaatregel. De zorgmachtiging werd aanvankelijk voor een maand verleend, maar werd later verlengd voor een periode van bijna vijf maanden. Betrokkene, die lijdt aan verschillende psychische stoornissen, heeft in cassatie geklaagd dat de rechtbank een zorgmachtiging voor twaalf dagen heeft verleend zonder een actuele medische verklaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze verklaring ontbrak, wat volgens recente rechtspraak van de Hoge Raad een reden is om de zorgmachtiging niet in stand te houden. Betrokkene heeft ook betwist dat zijn verzet tegen de zorgmachtiging wilsbekwaam is, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is dat betrokkene niet in staat is om zijn belangen te waarderen. De zaak is complex, met meerdere mondelinge behandelingen en medische verklaringen die de wilsbekwaamheid van betrokkene in twijfel trekken. De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd dat de tweede beschikking van de rechtbank niet in stand kan blijven, maar dat de derde beschikking, die de zorgmachtiging tot 23 november 2024 verlengt, wel geldig is. De zaak illustreert de uitdagingen van het waarborgen van de rechten van individuen binnen de geestelijke gezondheidszorg, vooral als het gaat om wilsbekwaamheid en de noodzaak van actuele medische beoordelingen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/03489
Zitting13 december 2024
CONCLUSIE
B.J. Drijber
In de zaak van
[betrokkene],
verzoeker tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
tegen
de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland, locatie Utrecht,
verweerder in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.

1.Inleiding en samenvatting

1.1
In deze Wvggz-zaak heeft de rechtbank in aansluiting op de voortzetting van een crisismaatregel een zorgmachtiging verleend. Eerst voor een maand, vervolgens voor twaalf dagen en aansluitend voor de resterende periode van bijna vijf maanden (tot en met 23 november 2024).
1.2
In cassatie klaagt betrokkene onder meer dat de beslissing van de rechtbank om voor twaalf dagen een zorgmachtiging te verlenen niet in stand kan blijven, nu de rechtbank in diezelfde beschikking heeft vastgesteld dat een verklaring van de actuele medische toestand van betrokkene ontbrak. Uit recente rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat deze klacht slaagt.
1.3
Verder bestrijdt betrokkene de beschikking waarin de rechtbank de verzochte zorgmachtiging heeft verleend voor de resterende termijn van het verzoek. De klachten betreffen de overwegingen van de rechtbank dat zij ervan uitgaat dat het verzet van betrokkene niet wilsbekwaam is, althans dat een eventueel gedaan wilsbekwaam verzet kan worden gepasseerd. Gelet op het geheel van overwegingen en omstandigheden meen ik dat het oordeel van de rechtbank op dit punt toereikend is gemotiveerd. Aangezien in de medische verklaring is gerapporteerd over de wilsbekwaamheid van betrokkene, bestond er voor de rechtbank ook geen aanleiding om, anders dan het middel betoogt, een verklaring te vragen aan een onafhankelijk arts of klinisch psycholoog.

2.Feiten en procesverloop

2.1
Ten aanzien van betrokkene is op 12 april 2024 door de burgemeester van Utrecht een crisismaatregel genomen [1] , die op 18 april 2024 [2] werd gevolgd door een rechterlijke machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel tot en met 9 mei 2024.
2.2
Bij verzoekschrift, binnengekomen op 8 mei 2024, heeft de officier van justitie de rechtbank Midden-Nederland, zp. Utrecht (hierna:
de rechtbank) verzocht om in aansluiting op de voortzetting van de crisismaatregel ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging te verlenen, voor de duur van zes maanden voor de volgende vormen van verplichte zorg:
- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
- controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen; en
- opnemen in een accommodatie.
2.3
Bij het verzoekschrift zijn onder meer overgelegd:
- het zorgplan van 19 april 2024, opgesteld door de twee zorgverantwoordelijken (klinisch en ambulant);
- een medische verklaring van 30 april 2024 (hierna:
de eerste medische verklaring), opgesteld door een onafhankelijk psychiater; en
- de bevindingen van 7 mei 2024 van de geneesheer-directeur.
2.4
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 23 mei 2024 in de accommodatie van [A] (hierna:
de eerste mondelinge behandeling). Betrokkene was daarbij niet aanwezig. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen of hij wist dat er een zitting was. Gehoord zijn de advocaat van betrokkene en een verpleegkundig specialist.
2.5
Direct na de eerste mondelinge behandeling heeft de rechtbank uitspraak gedaan en een kennisgeving mondelinge uitspraak verstrekt aan onder andere de advocaat van betrokkene. De rechtbank heeft ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend voor de duur van één maand en het verzoek voor het overige aangehouden. Deze mondelinge uitspraak van 23 mei 2024 is schriftelijk uitgewerkt op 28 juni 2024 (hierna:
de eerste beschikking). [3]
2.6
Op 4 juni 2024 heeft de rechtbank bericht ontvangen van [A] dat betrokkene die dag met ontslag zal gaan.
2.7
Op 14 juni 2024 heeft de rechtbank aan [A] gevraagd om een geactualiseerde medische verklaring. [A] heeft daarop laten weten dit op zo’n korte termijn niet te kunnen regelen. Op 17 juni 2024 heeft [A] aan de rechtbank bericht, voorafgaand aan de mondelinge behandeling die zelfde dag, dat zij een nieuwe medische verklaring niet nodig vond.
2.8
Op 17 juni 2024 heeft een voortgezette mondelinge behandeling plaatsgevonden, in het gerechtsgebouw in Utrecht (hierna:
de tweede mondelinge behandeling). Gehoord zijn de advocaat van betrokkene en twee casemanagers, werkzaam bij [A]. Ook op deze zitting is betrokkene niet verschenen. De advocaat heeft verklaard dat betrokkene op de hoogte was van de zitting. De rechtbank heeft niet kunnen constateren dat betrokkene afzag van het recht gehoord te worden. De advocaat vond een nieuwe medische verklaring noodzakelijk. De medische verklaring van 30 april 2024 was volgens haar kennelijk niet meer actueel, nu betrokkene na het opstellen van de medische verklaring met ontslag is gegaan en op dat moment weer thuis woonde.
2.9
Direct na de tweede mondelinge behandeling heeft de rechtbank uitspraak gedaan en een kennisgeving mondelinge uitspraak verstrekt aan onder andere de advocaat van betrokkene. De rechtbank heeft ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend “voor nog een korte periode” tot en met 28 juni 2024. Ook heeft de rechtbank bepaald dat het verzoek verder zal worden behandeld op 27 juni 2024, op het huisadres van betrokkene. De rechtbank heeft [A] opgedragen om uiterlijk de dag voorafgaand aan die mondelinge behandeling een nieuwe medische verklaring te overleggen. Deze uitspraak van 17 juni 2024 is schriftelijk uitgewerkt op 21 juni 2024 (hierna:
de tweede beschikking). [4]
2.1
In deze tweede beschikking overweegt de rechtbank:
“2.3. Namens [A] is toegelicht dat de crisis waarvoor betrokkene was opgenomen, namelijk acute suïcidaliteit, gestabiliseerd was. Er was daarom geen reden meer om betrokkene langer op een crisisplek opgenomen te laten zijn. Betrokkene is aangemeld bij VKB, maar daar is nog geen plek. Er is met de gemeente en andere betrokkene instanties overleg geweest. Er wordt een curator voor betrokkene aangevraagd, de levensloopaanpak van Inforsa wordt ingezet evenals woonbegeleiding. Hierbij is aangegeven dat dit de laatste kans is voor betrokkene. Het is moeilijk om betrokkene te begeleiden, omdat hij niemand binnenlaat.
Het doel van de zorgmachtiging voor nu is om betrokkene tegen zichzelf te beschermen en bij een crisis snel in te kunnen grijpen. Met een zorgmachtiging kan betrokkene bij een acute crisis direct opgenomen worden zonder tussenkomst van de politie en een onafhankelijk psychiater.
2.4.
Voor de rechtbank staat voorshands vast dat betrokkene lijdt aan een autismespectrumstoornis, een psychotisch toestandsbeeld (bekend met schizofrenie), een posttraumatische stressstoornis en persoonlijkheidsproblematiek. Voor de rechtbank staat voorshands ook vast deze stoornis leidt tot ernstig nadeel. Hoewel het acute levensgevaar voor nu geweken lijkt te zijn, is het risico op ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang en de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept, in ieder geval aanwezig. De zorgen om betrokkene zijn groot.
2.5.
Om het ernstig nadeel af te wenden, heeft betrokkene zorg nodig. Er zijn geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis. Betrokkene laat niemand toe in zijn woning en accepteert geen hulp.
2.6.
Voor de rechtbank staat echter de doelmatigheid van de zorgmachtiging niet vast. Betrokkene is na een crisisopname bij [A] weer thuis. Onduidelijk is gebleven welke zorg [A] op dit moment wil leveren met de zorgmachtiging. Het plan (namelijk het aanvragen van een curator, het levenslooptraject bij Inforsa en woonbegeleiding) kan ook zonder zorgmachtiging uitgevoerd worden. Bovendien ontbreekt er een medische verklaring van een onafhankelijk psychiater van de actuele medische toestand van betrokkene. Kennelijk is die ten opzichte van het opstellen van de medische verklaring op 30 april 2024 veranderd, betrokkene is immers weer thuis. Ook heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat betrokkene afziet van het recht gehoord te worden.
2.7.
De rechtbank zal daarom de behandeling van het verzoek aanhouden. De rechtbank vindt een nieuwe medische verklaring over de actuele toestand van betrokkene noodzakelijk. Bovendien zal de rechtbank proberen betrokkene op zijn huisadres te horen. Omdat [A] enige tijd nodig heeft om een nieuwe medische verklaring op te stellen, zal de rechtbank het verzoek voor nog een korte periode toewijzen, namelijk tot en met 28 juni 2024. De rechtbank zal het verzoek verder behandelen op de zitting van 27 juni 2024 om 9.30 uur, op het huisadres van betrokkene. De rechtbank draagt [A] op om uiterlijk 26 juni 2024 een nieuwe medische verklaring te overleggen.”
2.11
Op 25 juni 2024 heeft een onafhankelijk psychiater een medische verklaring opgesteld (hierna:
de nieuwe medische verklaring). Deze is opgesteld zonder dat de onafhankelijk psychiater betrokkene heeft kunnen spreken; betrokkene verscheen niet op een afspraak, nam later de telefoon niet op en deed de volgende dag thuis de deur niet open, zo vermeldt de nieuwe medische verklaring. [5]
2.12
Op 27 juni 2024 heeft een voortgezette mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het huisadres van betrokkene (hierna:
de derde mondelinge behandeling). Ondanks herhaaldelijk aanbellen heeft betrokkene de deur niet open gedaan. In verband met het zorgelijke toestandsbeeld van betrokkene en het feit dat hij erg zorgmijdend is, heeft de rechtbank in overleg met de ter zitting gehoorde advocaat van betrokkene, de psychiater en een sociaal psychiatrisch verpleegkundige besloten de behandeling van het verzoek voort te zetten zonder dat betrokkene daarbij aanwezig was. Van de derde mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. [6]
2.13
Direct na de derde mondelinge behandeling heeft de rechtbank uitspraak gedaan en een kennisgeving mondelinge uitspraak verstrekt aan onder andere de advocaat van betrokkene. De rechtbank heeft ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend tot en met 23 november 2024. Deze uitspraak van 27 juni 2024 is schriftelijk uitgewerkt op 12 juli 2024 (hierna:
de derde beschikking). [7]
2.14
In deze beschikking overweegt de rechtbank dat bij betrokkene de bereidheid om zich te doen horen ontbreekt, zoals wordt afgeleid uit het feit dat betrokkene tot driemaal toe niet aanwezig is bij de zitting, ondanks het feit dat hij correct is opgeroepen, en in het laatste geval ook thuis is bezocht (rov. 1.3). De rechtbank overweegt dat, anders dan de advocaat van betrokkene heeft aangevoerd, de medische verklaring aan de wettelijke eisen voldoet (rov. 2.5, eerste alinea). Verder heeft de advocaat van betrokkene onder meer aangevoerd dat betrokkene uit de kliniek is ontslagen, dat er momenteel geen contact is, dat de zorgmachtiging al een tijdje loopt maar dus niet gebruikt wordt om ernstig nadeel af te wenden en dat daarom niet te verwachten is dat de gevraagde zorgmachtiging verschil zal maken in het afwenden van ernstig nadeel, zodat het verzoek van de officier van justitie in strijd is met het vereiste van doelmatigheid (rov. 2.4 onder 3.). De rechtbank deelt die conclusies niet. Betrokkene is aangemeld voor en aangenomen bij de zeer intensieve Levensloopaanpak en is thuis bezocht door diverse zorgaanbieders. Dat betrokkene niet is opgenomen in de kliniek, betekent niet dat de zorgmachtiging niet wordt gebruikt. Die conclusie wordt ook niet gerechtvaardigd door het feit dat hulpverleners nauwelijks contact krijgen met betrokkene. De verwachting is dat, met de huidige forensische zorgpartij en met behulp van de moeder van betrokkene, binnenkort met de Levensloopaanpak kan worden gestart, waarmee de zorgmachtiging doelmatig is (rov. 2.5, derde alinea).
2.15
De advocaat van betrokkene heeft ook aangevoerd dat betrokkene zich wilsbekwaam verzet. Betrokkene wil niets te maken hebben met hulpverleners. Hij wil zijn eigen gang kunnen gaan en staat niet open voor overleg. Omdat niet is vastgesteld dat betrokkene wilsonbekwaam is, moet hij als wilsbekwaam worden aangemerkt, aldus de advocaat (rov. 2.4 onder 4.). Op dit verweer heeft de rechtbank als volgt gerespondeerd (rov. 2.5, laatste alinea):
“In de medische verklaring is toegelicht dat geen sprake is van wilsbekwaam verzet tegen de inzet van verplichte zorg. Het lukt betrokkene niet om zich te uiten of aan te geven wat voor zorg hij nodig heeft. Hij houdt zorg af, terwijl hij in gedrag laat zien onvoldoende in staat te zijn voor zichzelf te zorgen. De advocaat stelt desondanks dat betrokkene zich wilsbekwaam verzet, maar zij motiveert dat niet (voldoende). Ook de advocaat heeft, naar eigen zeggen, betrokkene niet kunnen spreken. Uit het feit dat betrokkene niemand wil spreken en met rust gelaten wil worden kan niet worden geconcludeerd dat hij zich wilsbekwaam verzet. Ook heeft de advocaat niet aangegeven ten aanzien van welke zorgvormen het verzet van betrokkene wilsbekwaam is. Onder die omstandigheden gaat de rechtbank uit van de juistheid van het oordeel van de onafhankelijk psychiater dat het verzet van betrokkene niet wilsbekwaam is. Bovendien is uit de stukken gebleken dat als gevolg van de stoornis van betrokkene ernstig nadeel in de vorm van ernstig lichamelijk [letsel] voor anderen dreigt, zodat een eventueel gedaan wilsbekwaam verzet kan worden gepasseerd. Het vierde verweer slaagt niet.”
2.16
Vervolgens overweegt de rechtbank dat gebleken is dat betrokkene lijdt aan een stoornis die tot ernstig nadeel leidt, ter afwending waarvan betrokkene zorg nodig heeft (rov. 2.6), dat er geen mogelijkheden zijn voor passende zorg op vrijwillige basis (rov. 2.7) en ook geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. De verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief (rov. 2.8). De zorgmachtiging zal worden verleend voor de resterende termijn van het verzoek, dus tot en met 23 november 2024 (rov. 2.9). Tot zover de derde beschikking.
2.17
Namens betrokkene is op 16 september 2024 – tijdig – cassatieberoep ingesteld. De procesinleiding bevat een voorbehoud wegens het ontbreken van het proces-verbaal van de derde mondelinge behandeling. [8] Na ontvangst daarvan is namens betrokkene op 18 oktober 2024 meegedeeld dat het proces-verbaal geen aanleiding geeft tot aanvulling of wijziging van het cassatiemiddel.
2.18
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

3.Bespreking van het cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel richt zich tegen de tweede en derde beschikking. Ten aanzien van
de tweede beschikkingbestrijdt betrokkene, kort gezegd, de verlening van een zorgmachtiging (ook als die machtiging slechts voor een korte periode werd verleend) op de grond dat volgens de rechtbank de medische verklaring gebrekkig was. Wat betreft
de derde beschikkingklaagt betrokkene over de gang van zaken dat vervolgens, na ontvangst van de nieuwe medische verklaring, de rechtbank bij het huis van betrokkene de mondelinge behandeling van het (resterend) inleidende verzoek heeft voortgezet, de namens betrokkene gevoerde verweren heeft verworpen (wilsbekwaam verzet en het ontbreken van een actueel beeld van zijn gezondheidstoestand) en een zorgmachtiging heeft verleend tot en met 23 november 2024. Hiertegen worden diverse klachten gericht.
Onderdeel 1
3.2
Dit onderdeel bestaat uit twee subonderdelen, met elk meerdere klachten.
3.3
Subonderdeel 1.1is gericht tegen
de tweede beschikking, waarin de rechtbank de verzochte zorgmachtiging heeft verleend voor een periode van twaalf dagen, van 17 tot en met 28 juni 2024. Betoogd wordt dat de rechtbank die machtiging, gelet op haar vaststelling dat een medische verklaring van de actuele medische toestand van betrokkene ontbreekt, niet had mogen verlenen.
3.4
De klacht slaagt. Uit het systeem van de Wvggz, in het bijzonder uit art. 5:8 lid 1 Wvggz in verbinding met art. 5:17 lid 3 Wvggz en art. 6:4 Wvggz, volgt, mede gelet op art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM, dat geen zorgmachtiging mag worden verleend indien de medische verklaring die ten grondslag ligt aan het daartoe strekkende verzoek niet voldoet aan de uit de wet voortvloeiende eisen, ook niet voor een deel van de door de officier van justitie verzochte periode met aanhouding voor het overige. [9]
3.5
De tweede beschikking kan daarom niet in stand blijven. In beginsel dient terugwijzing naar de rechtbank plaats te vinden. Daarbij rijst wel de vraag wat de rechtbank nog kan ‘repareren’ aan de tweede beschikking, nu die is ingehaald door de derde beschikking. [10]
3.6
Subonderdeel 1.2is gericht tegen
de derde beschikking, waarin de rechtbank de verzochte zorgmachtiging heeft verleend voor de resterende termijn. Geklaagd wordt dat deze beslissing onjuist en onbegrijpelijk is. Daartoe bestrijdt het subonderdeel de overweging dat de rechtbank ervan uitgaat dat het verzet van betrokkene niet wilsbekwaam is, althans dat dit verzet kan worden gepasseerd.
3.7
Art. 2:1 lid 6 Wvggz bepaalt dat de wensen en voorkeuren van betrokkene ten aanzien van de verplichte zorg worden gehonoreerd, tenzij:
a. betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, of
b. acuut levensgevaar voor betrokkene dreigt dan wel er een aanzienlijk risico voor een ander is op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, materiële, immateriële of financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang, of om ernstig in zijn ontwikkeling te worden geschaad, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
3.8
In dit geval baseert de rechtbank haar beslissing om het verzet van betrokkene te passeren op de beide uitzonderingen, die elk zelfstandig dragend zijn (zie het citaat in 2.15 van deze conclusie). De derde beschikking kan dus enkel worden vernietigd indien beide oordelen in cassatie succesvol worden bestreden.
3.9
De rechtbank grondt haar beslissing om het verzet van betrokkene te passeren, primair op het ontbreken van wilsbekwaamheid als bedoeld in art. 2:1 lid 6, onder a, Wvggz. Tegen dat oordeel richten zich de klachten in
subonderdeel 1.2, sub a. en sub b.
3.1
In de nieuwe medische verklaring is aangekruist dat betrokkene zich verzet tegen het verlenen van zorg die noodzakelijk is om ernstig nadeel af te wenden (rubriek 8). De vraag of sprake is van wilsbekwaam verzet wordt ontkennend beantwoord, met als toelichting (rubriek 7.k):
“het lukt betrokkene niet om zich te uiten of wat voor zorg hij nodig heeft en hij houdt zorg ook af, terwijl hij in gedrag laat zien onvoldoende in staat te zijn voor zichzelf te zorgen.”
3.11
Onder verwijzing hiernaar verwerpt de rechtbank in rov. 2.5 van de derde beschikking het verweer van de advocaat van betrokkene dat niet is vastgesteld dat hij wilsonbekwaam is. Ondanks de toelichting in de medische verklaring heeft de advocaat van betrokkene gesteld dat betrokkene zich wilsbekwaam verzet. Daarover oordeelt de rechtbank dat die stelling niet (voldoende) is gemotiveerd, er daarbij op wijzend dat de advocaat, naar eigen zeggen, betrokkene niet heeft kunnen spreken. De rechtbank overweegt dat uit het feit dat betrokkene niemand wil spreken en met rust gelaten wil worden, niet kan worden geconcludeerd dat hij zich wilsbekwaam verzet. Ook overweegt de rechtbank dat de advocaat van betrokkene niet heeft aangegeven ten aanzien van welke zorgvormen het verzet van betrokkene wilsbekwaam is. Onder die omstandigheden gaat de rechtbank uit van de juistheid van het oordeel van de onafhankelijk psychiater dat het verzet van betrokkene niet wilsbekwaam is.
3.12
Subonderdeel 1.2
sub a.betoogt dat de rechtbank had moeten constateren dat de nieuwe medische verklaring geen onafhankelijke beoordeling inhield die voldeed aan de eisen van de wet, waarna de wils(on)bekwaamheid van betrokkene (onder aanhouding van de zitting) had moeten worden vastgesteld door een onafhankelijk arts of klinisch psycholoog, gelet op het voldoende toegelichte bezwaar van de advocaat van betrokkene. In de nieuwe medische verklaring wordt de wilsonbekwaamheid van betrokkene uitsluitend gefundeerd, c.q. opgesteld, 'op basis van het dossier en informatie van de behandelaren’ (rov. 2.5). Daarmee voldeed de medische verklaring in zoverre, anders dan de rechtbank kennelijk oordeelde (rov. 2.5, eerste alinea), niet aan de eisen die de wet daaraan stelt, aldus het middel.
3.13
Deze klacht faalt. De onafhankelijk psychiater kan (uiteraard) bij het opstellen van de medische verklaring acht slaan op de medische informatie die hij in het dossier aantreft. Vervolgens dient de onafhankelijk psychiater, mede op basis van zijn eigen onderzoek en deskundigheid, zijn oordeel te vormen. Dat in dit geval de medische verklaring tot stand is gekomen zonder een persoonlijk onderzoek, zoals het middel benadrukt, leidt niet tot een ander oordeel. Er zijn diverse pogingen gedaan om met betrokkene in contact te komen, maar deze heeft dit elke keer afgehouden en zelfs geblokkeerd. In hetgeen het middel aanvoert zie ik geen aanleiding om aan te nemen dat de rechtbank had moeten oordelen dat het advies van de onafhankelijke psychiater op onjuiste wijze tot stand is gekomen.
3.14
Subonderdeel 1.2
sub b.keert zich tegen de overweging (in rov. 2.5, laatste alinea, eerste deel) dat de advocaat van verzoeker niet (voldoende) heeft gemotiveerd dat betrokkene zich 'wilsbekwaam' verzette, mede in aanmerking nemende dat ook de advocaat hem niet heeft kunnen spreken, en niet had aangegeven 'ten aanzien van welke zorgvormen' diens verzet wilsbekwaam was. Daarmee heeft de rechtbank aan de motivering/onderbouwing van dit verweer te zware eisen gesteld, aldus het middel.
3.15
Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat de advocaat het verweer dat betrokkene zich wilsbekwaam heeft verzet, anders dan de rechtbank overweegt, voldoende heeft gemotiveerd. Immers, de advocaat heeft duidelijk gesteld dat betrokkene niets met hulpverleners te maken wil hebben en zijn eigen gang wil kunnen gaan. [11] Niettemin meen ik dat de klacht niet slaagt.
Datde advocaat heeft gemotiveerd dat betrokkene zich
verzet, brengt niet zonder meer mee dat
watzij heeft aangevoerd ook wijst op
wilsbekwaamverzet. De verklaring van de onafhankelijk psychiater is weliswaar tamelijk summier (zie het citaat in 3.10), maar wordt niet weerlegd door de enkele stelling dat betrokkene niets met hulpverleners te maken wil hebben en zijn eigen gang wil gaan. Het stelselmatig afhouden van ieder contact wijst niet op het vermogen de eigen belangen goed te kunnen waarderen.
3.16
Ik merk nog op dat deze zaak een (lange) voorgeschiedenis heeft, [12] met recent een situatie waarin ten aanzien van betrokkene een crisismaatregel is vastfesteld. In het zorgplan van 20 juni 2024 [13] vermeldt de zorgverantwoordelijke in rubriek 5:
“Met onregelmatige tussenposen, komt patiënt in beeld met bijzonder gedrag en soms ook gevaarlijk gedrag. Zo heeft hij een keer alle aquaria in zijn huis kapot geslagen waardoor er lekkage ontstond bij de onderbuurman (relatie tussen hem en onderbuurman is al erg gespannen, dus dit veroorzaakte veel spanning en leidde ook tot opname doordat hij zich agressief/boos uitte naar de politie). Eerder heeft hij vanuit het niets mensen geslagen, o.a. een keer een vrouw die in zijn flat woont en ook 2 voorbijgangers in Utrecht. Ondanks adviezen aangifte te doen van deze zaken, werd dit niet gedaan. Het laatste grote incident waarvoor hij nu werd opgenomen is dat hij vanaf het balkon dreigde te springen, er zijn toen alle hulptroepen ingezet, politie, brandweer en ambulance en een deel van de wijk werd afgezet. Hij is hier uiteindelijk van af gehaald en met een crisis maatregel opgenomen. […]”
3.17
De rechtbank overweegt in rov. 2.5, tweede alinea, van de derde beschikking:
“Uit het dossier en de toelichting op zitting komt voldoende naar voren dat sprake is van ernstig nadeel. Betrokkene is meermaals agressief geweest naar anderen, zowel in de kliniek als daarbuiten, zowel verbaal als fysiek. Zijn buren hebben last van hem en zijn bang. Daar is ook reden voor; de relatie met zijn onderbuurman is dermate gespannen dat het tot handgemeen heeft geleid. Betrokkene heeft een keer alle aquaria in zijn huis kapot geslagen waardoor er lekkage ontstond bij de onderbuurman. Ook heeft hij uit het niets mensen geslagen (in zijn flat en op straat). De Woningbouw is alleen bereid om op voorwaarde van woonbegeleiding […] hem een laatste kans te geven.”
3.18
Aangezien in de nieuwe medische verklaring is gerapporteerd over de wilsbekwaamheid van betrokkene, bestond er voor de rechtbank ook geen aanleiding om, zoals subonderdeel 1.2
sub b. aanvoert, een verklaring te vragen aan een onafhankelijk arts of klinisch psycholoog waaruit blijkt of betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, waartoe zo nodig de procedure had moeten worden aangehouden. [14]
3.19
Nu de klachten onder 1.2
sub a. en sub b. geen doel treffen, behoeven de klachten onder 1.2
sub c. geen behandeling omdat betrokkene bij die klacht geen belang heeft (zie hiervoor, 3.8).
Onderdeel 2
3.2
Dit onderdeel bestaat uit twee rechtsklachten die er kort gezegd op neerkomen dat de rechtbank met de bestreden oordelen (ook) het bepaalde in art. 5 en 6 EVRM heeft miskend.
3.21
Nu de klachten tegen
de tweede beschikking(zie subonderdeel 1.1) slagen, bestaat geen belang bij de klachten van onderdeel 2 voor zover gericht tegen die beschikking.
3.22
De klachten tegen de
derde beschikking(zie subonderdeel 1.2) falen (zie zojuist 3.19). Dat geldt ook voor onderdeel 2, voor zover het de derde beschikking aanvecht. Dit laat zich als volgt kort toelichten.
3.23
Onderdeel 2.amist feitelijke grondslag omdat de beslissing wel degelijk is genomen “
in accordance with a procedure prescribed by law”.
3.24
Onderdeel 2.bfaalt om de redenen genoemd bij de bespreking van subonderdeel 1.2,
sub a. Anders dan het middel veronderstelt, was er in dit geval geen sprake van een situatie waarin de rechtbank niet beschikte over volledige deskundige voorlichting door een onafhankelijk psychiater. Het middel maakt overigens niet duidelijk dat art. 5 EVRM in dat opzicht strengere eisen zou stellen dan de Wvggz.

4.Conclusie

De conclusie strekt:
- tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 17 juni 2024;
- tot verwerping van het cassatieberoep voor zover dat is gericht tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 27 juni 2024.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Opname met crisismaatregel vond plaats nadat betrokkene van een balkon had geroepen dat hij zou gaan springen. Hij is toen door de politie van het balkon gehaald. De woning van betrokkene bleek sterk vervuild.
2.Rb. Midden-Nederland (zp. Utrecht) 18 april 2024, zaaknr. C/16/573537 / FV RK 24-881 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).
3.Rb. Midden-Nederland (zp. Utrecht) 23 mei 2024, zaaknr. C/16/574851 / FV RK 24-1105 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).
4.Rb. Midden-Nederland (zp. Utrecht) 17 juni 2024, zaaknr. C/16/574851 / FV RK 24-1105 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).
5.Zie rubriek 4.a en b.
6.In het procesdossier (nr. 14) zit een bladzijde met getypte aantekeningen van de advocaat t.b.v. de derde mondelinge behandeling, waarnaar wordt verwezen in subonderdeel 1.2 sub b., voetnoot 2 van het middel. Uit het p-v van de zitting van 27 juni 2024 en de beschikking van die datum blijkt niet dat deze aantekeningen (integraal) zijn voorgedragen.
7.Rb. Midden-Nederland (zp. Utrecht) 27 juni 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5827.
8.Procesinleiding, p. 1.
9.Zie HR 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1546,
10.Ik werp die vraag op n.a.v. het dictum, tweede gedachtestreepje, van de in de vorige voetnoot genoemde uitspraak.
11.Derde beschikking, rov. 2.4 onder 4.; zie ook het proces-verbaal van de derde mondelinge behandeling, p. 4.
12.Betrokkene is kennelijk al 20 jaar bekend bij [A] in verband met psychiatrie. Zie de e-mail van de officier van justitie aan de rechtbank van 24 juni 2024, in aanloop naar de derde mondelinge behandeling (dossierstuk nr. 12).
13.Dossierstuk nr. 11.
14.Daarin onderscheidt deze zaak zich m.i. van eerdere zaken. Vgl. meest recent HR 19 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:650,