In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de proceskostenvergoeding en een verzoek om schadevergoeding. De zaak betreft een geschil tussen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk over een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2010. De belanghebbende had eerder een vergoeding voor rechtsbijstand gekregen van de Rechtbank Breda, maar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch had deze vergoeding in hoger beroep verhoogd. De belanghebbende stelde dat het Hof ook voor de fase van bezwaar en beroep had moeten uitgaan van de waarden per punt zoals die golden ten tijde van de Hofuitspraak. De Hoge Raad oordeelde echter dat de Rechtbank de vergoeding terecht had toegekend naar de waarden per punt die golden ten tijde van haar uitspraak. Het Hof had deze beslissing terecht in stand gelaten.
Daarnaast werd het verzoek van de belanghebbende om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie afgewezen, omdat de redelijke termijn sinds de indiening van het beroep in cassatie op 5 oktober 2015 niet was overschreden. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2016.