ECLI:NL:HR:2016:1203

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
15/04534
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over proceskostenvergoeding en schadevergoeding in belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de proceskostenvergoeding en een verzoek om schadevergoeding. De zaak betreft een geschil tussen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk over een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2010. De belanghebbende had eerder een vergoeding voor rechtsbijstand gekregen van de Rechtbank Breda, maar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch had deze vergoeding in hoger beroep verhoogd. De belanghebbende stelde dat het Hof ook voor de fase van bezwaar en beroep had moeten uitgaan van de waarden per punt zoals die golden ten tijde van de Hofuitspraak. De Hoge Raad oordeelde echter dat de Rechtbank de vergoeding terecht had toegekend naar de waarden per punt die golden ten tijde van haar uitspraak. Het Hof had deze beslissing terecht in stand gelaten.

Daarnaast werd het verzoek van de belanghebbende om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie afgewezen, omdat de redelijke termijn sinds de indiening van het beroep in cassatie op 5 oktober 2015 niet was overschreden. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2016.

Uitspraak

17 juni 2016
nr. 15/04534
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 27 augustus 2015, nr. 12/00795, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Breda van 16 oktober 2012 (nr. AWB 11/842) betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2010 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Aan belanghebbende is door de Rechtbank bij haar uitspraak van 16 oktober 2012 een vergoeding van door een derde verleende rechtsbijstand in de fase van bezwaar en van beroep verleend van (€ 436 + € 874 =) € 1310, berekend naar de waarden per punt (€ 218 respectievelijk € 437) zoals die golden ten tijde van die uitspraak.
Voorts heeft de Rechtbank een vergoeding van taxatiekosten toegekend, berekend naar een tijdsbesteding van twee uren tegen € 50 per uur (plus omzetbelasting).
2.1.2.
In hoger beroep heeft het Hof de vergoeding van taxatiekosten verhoogd tot een naar een tijdsbesteding van vier uren. In verband met de daaruit voortvloeiende (gedeeltelijke) vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank heeft het Hof voor de fase van het hoger beroep een vergoeding van door een derde verleende rechtsbijstand toegekend van twee punten tegen € 490 per punt, dat is de waarde per punt zoals deze gold ten tijde van de Hofuitspraak. De door de Rechtbank toegekende vergoeding van door een derde verleende rechtsbijstand heeft het Hof ongewijzigd gelaten.
2.2.
Het tegen ’s Hofs oordeel gerichte middel betoogt dat het Hof ook voor de fase van bezwaar en beroep alsnog had moeten uitgaan van de waarden per punt zoals die golden ten tijde van de Hofuitspraak.
2.3.
Het middel faalt. De Rechtbank heeft ter gelegenheid van de vernietiging van de bestreden uitspraak op bezwaar de vergoeding van door een derde verleende rechtsbijstand terecht toegekend naar de ten tijde van haar uitspraak geldende waarden per punt. Die beslissing is in hoger beroep niet bestreden en het Hof heeft die beslissing terecht in stand gelaten.
De omstandigheid dat het Hof de uitspraak van de Rechtbank heeft vernietigd, brengt op zichzelf niet mee dat het Hof de terecht en naar de juiste tarieven door de Rechtbank toegekende vergoeding van de kosten van door een derde verleende rechtsbijstand moet wijzigen naar de tarieven die golden ten tijde van de Hofuitspraak. Dat is slechts anders indien het Hof zelf de vergoeding voor de kosten van door een derde verleende rechtsbijstand in eerdere fasen van de procedure moet vaststellen omdat in die eerdere fasen ten onrechte geen vergoeding dan wel een onjuist berekende vergoeding van deze kosten is toegekend. Daarvan is in dit geval echter geen sprake.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Schadevergoeding

Belanghebbendes verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie moet worden afgewezen, omdat de redelijke termijn sedert de indiening van het beroep in cassatie op 5 oktober 2015 niet is overschreden.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2016.