5.6.Tussen partijen is niet in geschil dat het werkelijk rendement op het aandeel in de VvE nihil bedraagt. Tussen partijen bestaat ook geen geschil over de ontvangen rente op de bank- en spaartegoeden, het behaalde rendement op de beleggingsrekening, de ontvangen rente op het uitgeleende geld en de huuropbrengsten van de woning. Belanghebbende bestrijdt alleen de ongerealiseerde waardestijging van de woning.
5.7.1.Het werkelijke rendement van de woning moet worden vastgesteld naar analogie met het bepaalde in artikel 5.20 Wet IB 2001 (zie 5.3.2).
5.7.2.Artikel 5.20, lid 1, Wet IB 2001 (tekst 2021) bepaalt – voor zover van belang – dat voor de rendementsgrondslag voor box 3 de waarde van een woning op de volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor die woning vastgestelde waarde voor dat kalenderjaar wordt gesteld. Hiervan uitgaande neemt het Hof voor het vaststellen van de ongerealiseerde waardestijging de volgens de Wet WOZ vastgestelde waarde voor het kalenderjaar 2021 (waardepeildatum 1 januari 2020) en het kalenderjaar 2022 (waardepeildatum 2021) tot uitgangspunt. De vastgestelde waarde voor het kalenderjaar 2021 bedroeg € 345.000 en de vastgestelde waarde voor het kalenderjaar 2022 bedroeg € 355.000 (zie 2.5.2).
5.7.3.Indien de woning geheel of gedeeltelijk wordt verhuurd en op deze verhuur afdeling 5 van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (kort gezegd: de bepalingen over huurbescherming) van toepassing is, wordt de waarde van de woning gesteld op de WOZ-waarde vermenigvuldigd met de leegwaarderatio (artikel 5.20, lid 3, Wet IB 2001 in verbinding met artikel 17a UB IB 2001). Tussen partijen is niet in geschil dat de leegwaarderatio van toepassing is.
5.7.4.Op grond van artikel 17a, lid 1, UB IB 2001 wordt de waarde van woningen als bedoeld in artikel 5.20, lid 3, Wet IB 2001 gesteld op de in aanmerking te nemen WOZ-waarde vermenigvuldigd met de leegwaarderatio. Ingevolge artikel 17a, lid 2, UB IB 2001 wordt de leegwaarderatio vastgesteld op basis van de voor het enkele gebruik van de woning verschuldigde jaarlijkse huur uitgedrukt als percentage van de WOZ-waarde van de woning, namelijk:
meer dan
maar niet meer dan
bedraagt de leegwaarderatio
0%
1%
45%
1%
2%
51%
2%
3%
56%
3%
4%
62%
4%
5%
67%
5%
6%
73%
6%
7%
78%
7%
-
85%
5.7.5.De jaarhuur bedraagt meer dan 2% van de WOZ-waarde(s) maar niet meer dan 3% daarvan zodat een leegwaarderatio van 56% dient te worden toegepast.
5.7.6.Hetgeen hiervoor onder 5.7.1 tot en met 5.7.5 is overwogen, brengt mee dat de in aanmerking te nemen waarde aan het begin van het jaar € 193.200 (€ 345.000 * 56%) bedraagt. De in aanmerking te nemen waarde aan het einde van het jaar bedraagt € 198.800 (€ 355.000 * 56%). De waardestijging in 2021 bedraagt dan € 5.600 (€ 198.800 -/- € 193.200), zoals door de Inspecteur bepleit.
5.8.1.Belanghebbende bestrijdt de toegepaste leegwaarderatio van 56% in het onderhavige jaar niet omdat de waarde in het economische verkeer van de woning, gelet op de huurprijs en de van toepassing zijnde bepalingen van huurbescherming, ongeveer 56% van de WOZ-waarde zal zijn. Per 2023 wordt de leegwaarderatio echter gesteld op 84% zonder dat hiervoor een onderbouwing wordt gegeven. De toepassing van een dergelijk percentage leidt volgens belanghebbende tot een fictieve waarde van verhuurd onroerend goed terwijl nu juist ervoor gekozen wordt aan te sluiten bij de werkelijke rendementen.
5.8.2.De klachten van belanghebbende hebben betrekking op de vaststelling van het inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2023. Omdat deze zaak de vaststelling van het inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2021 betreft, komt het Hof niet toe aan een beoordeling van deze klachten. Bij de vaststelling van het werkelijk rendement voor het jaar 2021 wordt alleen gekeken naar de resultaten van de vermogensbestanddelen in dat jaar. Er wordt dus geen rekening gehouden met waardeveranderingen in andere jaren (zie 5.3.1).
5.9.1.Belanghebbende stelt verder dat de economische waarde van de verhuurde woning in 2021 aanzienlijk lager ligt dan de aankoopprijs daarvan in onverhuurde staat in 2004. Belanghebbende vindt het dan ook niet verdedigbaar om een waardestijging van € 5.600 te belasten als de waarde in het economische verkeer van de woning lager ligt dan de aankoopprijs.
5.9.2.Zoals overwogen in 5.8.2 geldt dat bij de vaststelling van het werkelijk rendement voor het jaar 2021 alleen wordt gekeken naar de resultaten van de vermogensbestanddelen in dat jaar. Dit betekent dat geen rekening kan worden gehouden met de aankoopprijs van de woning in 2004.
5.9.3.Hoewel het Hof, mede gezien zijn eerdere uitspraken, begrip heeft voor de bezwaren van belanghebbende tegen het feit dat het ongerealiseerde rendement op de woning wordt belast, ziet het Hof, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie, geen aanleiding om de belastingheffing over dit ongerealiseerde rendement buiten beschouwing te laten.