Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
6 december 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot cassatie van betrokkene, die een zorgmachtiging had aangevraagd. De rechtbank Limburg had op 30 oktober 2023 een zorgmachtiging verleend tot en met 30 april 2024. Op 23 april 2024 verzocht de officier van justitie om een aansluitende zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden. De mondelinge behandeling van het verzoek vond aanvankelijk plaats op 14 mei 2024, maar werd aangehouden omdat betrokkene niet wilde dat de rechter zijn woning betrad. De behandeling werd voortgezet op 27 mei 2024, waarna de rechtbank op 30 mei 2024 een nieuwe zorgmachtiging verleende voor maximaal twaalf maanden.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet bevoegd was om een zorgmachtiging voor twaalf maanden te verlenen, omdat de eerdere zorgmachtiging op 15 mei 2024 van rechtswege was vervallen. De rechtbank had de beslistermijn overschreden, waardoor de nieuwe zorgmachtiging niet als aansluitend kon worden beschouwd. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank Limburg en bepaalde dat de zorgmachtiging slechts voor maximaal zes maanden kon worden verleend, tot en met 30 november 2024. Dit oordeel is gebaseerd op de relevante artikelen van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), die de voorwaarden voor zorgmachtigingen reguleren.