Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/03324
Zitting21 oktober 2024
CONCLUSIE
L.M. Coenraad
In de zaak
[betrokkene] ,
verzoeker tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
tegen
de officier van justitie in het arrondissement Limburg,
verweerder in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1.Inleiding
In deze Wvggz-zaak heeft de rechtbank een zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden verleend. In cassatie wordt geklaagd dat de rechtbank niet een aansluitende zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden kon verlenen, omdat de lopende zorgmachtiging al was vervallen op het moment dat de bestreden beschikking werd gegeven. Verder wordt geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat betrokkene niet wilsbekwaam wordt geacht.
2.Feiten en procesverloop
2.1
Bij beschikking van 30 oktober 2023 heeft de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend tot en met 30 april 2024. [1]
2.2
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank ingekomen op 23 april 2024, heeft de officier van justitie verzocht ten aanzien van betrokkene een aansluitende zorgmachtiging te verlenen voor de duur van twaalf maanden, voor verschillende vormen van verplichte zorg. Bij het verzoekschrift is onder meer een medische verklaring gevoegd die op 18 april 2024 door een onafhankelijke psychiater is opgesteld en ondertekend (hierna: de medische verklaring).
2.3
De mondelinge behandeling van het verzoek was aanvankelijk bepaald op 14 mei 2024 op het woonadres van betrokkene. Het proces-verbaal vermeldt, voor zover in cassatie van belang:
“
(…) De rechter, griffier en mr. Ingelse [advocaat van betrokkene in eerste aanleg; A-G] bevinden zich voor de voordeur van betrokkene en de rechter belt aan. Betrokkene opent daarop zijn voordeur.
(…) De rechter, griffier en mr. Ingelse [advocaat van betrokkene in eerste aanleg; A-G] bevinden zich voor de voordeur van betrokkene en de rechter belt aan. Betrokkene opent daarop zijn voordeur.
De rechter zegt tegen betrokkene waarvoor hij komt en vraagt hem of hij en de griffier zijn woning mogen betreden.
Betrokkene:
Nee, ik wil niet dat u bij mij binnenkomt (…)
Mr. Ingelse:
Betrokkene wil alleen op de rechtbank worden gehoord. Dat heb ik namens hem gisteren ook al gemeld bij de griffie van de rechtbank. (…)
De rechter zegt van dat eerdere verzoek van de advocaat niet op de hoogte te zijn.
(…)
De rechter besluit daarop de behandeling van het verzoek aan te houden (…).”
2.4
De mondelinge behandeling is op 27 mei 2024 voortgezet in het gerechtsgebouw van de rechtbank. Daarbij zijn betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, en de verpleegkundig specialist, gehoord. Blijkens het proces-verbaal is met betrekking tot de wilsbekwaamheid van betrokkene het volgende naar voren gebracht:
“
Mr. Ingelse:
Mr. Ingelse:
(…) U weet mogelijk dat er een verzoek tot mentorschap voor betrokkene is gedaan. Dit verzoek wordt hierna elders in de rechtbank behandeld op zitting. In het mentorschapsplan staat over de wilsbekwaamheid dat de zorgverleners van [A] betrokkene “(verminderd)”, dus tussen haakjes, wilsbekwaam achten. Heeft u dat stuk ook?
De rechter zegt niet over het mentorschapsplan en de stukken van die procedure te beschikken.
Mr. Ingelse:
Ik zal u dan dat stuk tonen.
De advocaat toont de rechter hierop op het scherm van zijn laptop-computer een gedeelte van een pagina van het stuk dat kennelijk het mentorschapsplan is.
Mr. Ingelse:
Dat het woord “verminderd” tussen haakjes wordt geschreven, vind ik vreemd. Als je datgeen wat tussen haakjes staat weghaalt, dan staat er namelijk wel wilsbekwaam. In de medische verklaring staat echter dat betrokkene niet wilsbekwaam is. Ik heb daar twijfels over omdat uit het mentorschapsplan blijkt dat de behandelaars betrokkene kennelijk verminderd wilsbekwaam vinden. Dan staat volgens mij de wilsonbekwaamheid van betrokkene dus ook niet vast en als dat niet vaststaat, moet ik ervan uit gaan dat betrokkene niet wilsonbekwaam is. (…)
[de verpleegkundig specialist]:
Ik acht betrokkene zeker niet wilsbekwaam, hij heeft immers geen ziektebesef of -inzicht. We hebben daarvoor ook een beoordeling laten doen door een onafhankelijke psychiater. (…).”
2.5
Verder heeft de advocaat van betrokkene met betrekking tot de verstreken geldigheidsduur van de voorafgaande zorgmachtiging blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 27 mei 2024 het volgende naar voren gebracht:
“Ik heb ook nog een opmerking over de verzochte termijn. Eerst liep er een zorgmachtiging tot 30 april 2024. Het onderhavige verzoek is ingediend op 23 april 2024. Dat is te laat op grond van artikel 6:6 sub a Wvggz. Los daarvan is de eerdere zorgmachtiging vervallen, nu de rechtbank niet binnen drie weken na indienen van het verzoekschrift heeft beslist op grond van 6:1 lid 1 sub a Wvggz. [2] Dan kan er geen beslissing volgen op het verlengingsverzoek, althans voor verlenging van de verplichte zorg kan geen machtiging worden gegeven. Voor zover de rechtbank de verlenging van de zorgmachtiging wil aanmerken als een regulier verzoek, biedt de wet daarvoor geen grondslag. Ik heb de dag voor de vorige mondelinge behandeling (op 14 mei 2024) namens betrokkene per e-mail verzocht om de mondelinge behandeling op de rechtbank te laten plaatsvinden.”
2.6
Bij beschikking van 30 mei 2024 [3] (hierna ook: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank, voor zover in cassatie van belang, de aansluitende zorgmachtiging verleend voor de duur van maximaal twaalf maanden tot en met uiterlijk 30 mei 2025. Daarbij heeft de rechtbank, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“2.7. De rechtbank overweegt daarover als volgt. De officier van justitie heeft het onderhavige verzoek conform artikel 6:6 lid 2 Wvggz ingediend voordat de geldigheidsduur van de op 30 oktober 2023 afgegeven zorgmachtiging was verstreken. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek aanvankelijk bepaald bij betrokkene thuis op 14 mei 2024. De rechtbank heeft het verzoek derhalve tijdig in behandeling genomen. Op 14 mei 2024 heeft de rechtbank, die zich ter plaatse bij de woning van betrokkene had vervoegd, op uitdrukkelijk verzoek van betrokkene en diens advocaat iedere beslissing op het verzoek vervolgens aangehouden, omdat betrokkene naar zijn zeggen niet in zijn eigen woning op het verzoek wilde worden gehoord, maar alleen in het gerechtsgebouw van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht. Op uitdrukkelijk verzoek van betrokkene en diens advocaat heeft de rechtbank iedere beslissing op het verzoek vervolgens aangehouden tot de zitting van 27 mei 2024 in het gerechtsgebouw, locatie Maastricht. Betrokkene, die al op grond van het zorgplan, dat reeds op 5 april 2024 is opgesteld en ondertekend, wist dat om een nieuwe zorgmachtiging zou worden verzocht, is hierdoor niet in zijn belangen geschaad door termijnoverschrijding.
Ten slotte volgt de rechtbank de advocaat niet in zijn standpunt dat betrokkene onder de gegeven omstandigheden wilsbekwaam zou dienen te worden geacht. De advocaat heeft weliswaar ter zitting een passage uit enig stuk, kennelijk ten behoeve van een andere procedure voor de aanvraag van een mentorschap over betrokkene, getoond (en niet overgelegd) waaruit zou moeten blijken dat betrokkene wilsbekwaam, althans verminderd wilsbekwaam zou moeten worden geacht, maar onduidelijk is om wat voor stuk het daarbij gaat en van wie deze – handgeschreven – mededeling op dat stuk afkomstig is. Uit de medische verklaring volgt evenwel dat de onafhankelijke psychiater heeft geconcludeerd dat betrokkene niet wilsbekwaam wordt geacht. De rechtbank ziet – gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen – geen aanleiding te twijfelen aan het deskundig oordeel van de onafhankelijke psychiater in dit opzicht. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het verweer van de advocaat zal passeren en zal overgaan tot een verdere inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Ten slotte volgt de rechtbank de advocaat niet in zijn standpunt dat betrokkene onder de gegeven omstandigheden wilsbekwaam zou dienen te worden geacht. De advocaat heeft weliswaar ter zitting een passage uit enig stuk, kennelijk ten behoeve van een andere procedure voor de aanvraag van een mentorschap over betrokkene, getoond (en niet overgelegd) waaruit zou moeten blijken dat betrokkene wilsbekwaam, althans verminderd wilsbekwaam zou moeten worden geacht, maar onduidelijk is om wat voor stuk het daarbij gaat en van wie deze – handgeschreven – mededeling op dat stuk afkomstig is. Uit de medische verklaring volgt evenwel dat de onafhankelijke psychiater heeft geconcludeerd dat betrokkene niet wilsbekwaam wordt geacht. De rechtbank ziet – gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen – geen aanleiding te twijfelen aan het deskundig oordeel van de onafhankelijke psychiater in dit opzicht. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het verweer van de advocaat zal passeren en zal overgaan tot een verdere inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
(…)
3.Beslissing
De rechtbank:
(…)
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt voor de duur van maximaal twaalf maanden tot en met uiterlijk 30 mei 2025.”
2.7
Namens betrokkene is – tijdig – beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van 30 mei 2024. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
3.Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bestaat uit twee onderdelen met een toelichting. Ik zie aanleiding te beginnen met de bespreking van onderdeel II.
3.2
Onderdeel IIis gericht tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de al dan niet wilsbekwaamheid van betrokkene in r.o. 2.7. [4] In het onderdeel wordt geklaagd dat dit oordeel niet juist, althans onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd is. Daartoe wordt, kort gezegd, betoogd dat (i) de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld betrokkene kennelijk in het recente verleden als dienstdoende arts heeft behandeld, hetgeen vragen oproept met betrekking tot de onafhankelijkheid van deze psychiater; (ii) de medische verklaring op het punt van de wilsbekwaamheid onvoldoende is onderbouwd; (iii) er een discrepantie is tussen wat behandelaars van betrokkene blijkens het mentorschapsplan hebben gezegd over de wilsbekwaamheid van betrokkene en wat de onafhankelijke psychiater daarover verklaart in zijn medische verklaring; (iv) niet is gebleken van acuut levensgevaar voor betrokkene zelf of een gevaar voor anderen; en dat (v) de rechtbank onvoldoende onderzoek heeft gedaan om te kunnen aannemen dat betrokkene wilsonbekwaam is, nu niet is gebleken dat de rechtbank een kopie van de stukken met betrekking tot de procedure van het mentorschap wilde hebben dan wel dat de rechtbank deze stukken anderszins heeft opgevraagd.
3.3
Bij de beoordeling van de klachten van dit onderdeel stel ik het volgende voorop. In artikel 2:1 lid 6 Wvggz is bepaald dat de wensen en voorkeuren van betrokkene ten aanzien van de verplichte zorg worden gehonoreerd, tenzij:
a. betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, of
b. acuut levensgevaar voor betrokkene dreigt dan wel er een aanzienlijk risico voor een ander is op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, materiële, immateriële of financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang, of om ernstig in zijn ontwikkeling te worden geschaad, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
a. betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, of
b. acuut levensgevaar voor betrokkene dreigt dan wel er een aanzienlijk risico voor een ander is op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, materiële, immateriële of financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang, of om ernstig in zijn ontwikkeling te worden geschaad, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
3.4
Met deze bepaling wordt – conform internationale verplichtingen – tot uitdrukking gebracht dat er evenveel waarde gehecht wordt aan de eigen mening en instemming van een wilsbekwaam persoon met een psychische stoornis dan aan die van een wilsbekwaam persoon zonder psychische stoornis. [5]
3.5
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient de rechter te beoordelen of betrokkene wilsbekwaam is, indien betrokkene tijdens de procedure tot het verlenen van een zorgmachtiging een voldoende toegelicht bezwaar maakt tegen de voorgestelde verplichte zorg en de situaties als bedoeld in artikel 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz zich niet voordoen. Indien over de wilsbekwaamheid in de medische verklaring niet is gerapporteerd, dient een verklaring te worden gevraagd van een onafhankelijke arts of klinisch psycholoog waaruit blijkt of betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is. [6]
3.6
De klachten slagen mijns inziens niet.
3.7
In deze zaak heeft de rechtbank het op wilsbekwaam verzet gebaseerde verweer van betrokkene gepasseerd. De rechtbank heeft daarbij in het midden gelaten of, zoals betrokkene heeft gesteld, de situaties als bedoeld in artikel 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz zich niet voordoen. De rechtbank is overgegaan tot een beoordeling van de wilsbekwaamheid van betrokkene en heeft overwogen dat uit de medische verklaring volgt dat de onafhankelijke psychiater heeft geconcludeerd dat betrokkene niet wilsbekwaam wordt geacht en dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan dit deskundig oordeel van de onafhankelijke psychiater.
3.8
In de medische verklaring is over de wilsbekwaamheid van betrokkene het volgende gerapporteerd (onder punt 9):
“Op het moment dat ik dit onderzoek heb verricht, is betrokkene naar mijn oordeel:
(…)
nietin staat tot een redelijke waardering van diens belangen ter zake van de voorgestelde verplichte zorg. Ik acht betrokkene wilsonbekwaam omdat: Betr. vertoont geen ziekte-inzicht. Hij beschouwt zich zelf als niet lijdend aan een psychotische stoornis. Hij overziet niet de negatieve gevolgen van de onbehandelde psychische aandoening zoals ernstige zelfverwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. [onderbouwen].”
nietin staat tot een redelijke waardering van diens belangen ter zake van de voorgestelde verplichte zorg. Ik acht betrokkene wilsonbekwaam omdat: Betr. vertoont geen ziekte-inzicht. Hij beschouwt zich zelf als niet lijdend aan een psychotische stoornis. Hij overziet niet de negatieve gevolgen van de onbehandelde psychische aandoening zoals ernstige zelfverwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. [onderbouwen].”
3.9
De psychiater heeft aldus, met redenen omkleed, geconcludeerd dat betrokkene niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de voorgestelde verplichte zorg. Anders dan het middelonderdeel betoogt, is de medische verklaring op dit punt naar mijn mening voldoende onderbouwd. Gelet op de onderbouwing die de psychiater heeft gegeven, ga ik ervan uit dat de tekst “[onderbouwen]”, een abusievelijk gehandhaafde instructie tot de gegeven nadere onderbouwing is.
3.1
Dat de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld naar eigen zeggen twee jaar geleden als dienstdoende arts zelf bepaald gedrag bij betrokkene heeft waargenomen, [7] brengt naar mijn mening, anders dan het middelonderdeel betoogt, niet mee dat aan de onafhankelijkheid van de psychiater moet worden getwijfeld. Artikel 5:7, aanhef en onder d, Wvggz vereist immers dat de psychiater minimaal één jaar geen zorg heeft verleend aan betrokkene. Weliswaar kunnen, door betrokkene aan te voeren, concrete feiten en omstandigheden over een vroegere behandelrelatie meebrengen dat de psychiater niet kan worden aangemerkt als onafhankelijke psychiater als bedoeld in art. 5:7 Wvggz, maar dit soort feiten en omstandigheden zijn niet aangevoerd door betrokkene. [8] Daarbij heeft betrokkene bij de rechtbank niet gesteld dat de psychiater niet onafhankelijk zou zijn.
3.11
De rechtbank mocht zich dus voor zijn oordeel over de wilsbekwaamheid van betrokkene op deze medische verklaring baseren.
3.12
De rechtbank hoefde zich mijns inziens ook niet op andere gedachten te laten brengen door de stellingen namens betrokkene in eerste aanleg over het mentorschapsplan. Het stuk dat de advocaat van betrokkene ter zitting als het mentorschapsplan heeft getoond, bevatte naar gesteld een mededeling met de strekking dat de zorgverleners van [A] betrokkene “(verminderd) wilsbekwaam” achten. De advocaat van betrokkene leidt hieruit af dat de wilsonbekwaamheid van betrokkene niet vaststaat en gaat ervan uit dat betrokkene dus niet wilsonbekwaam is. [9]
3.13
De rechtbank overweegt in r.o. 2.7 hierover dat het gaat om een getoond, maar niet overgelegd stuk, waarbij het onduidelijk is om wat voor stuk het gaat en van wie de handgeschreven mededeling op dat stuk afkomstig is.
3.14
In het middelonderdeel wordt betoogd dat de rechtbank onvoldoende onderzoek heeft gedaan om wilsbekwaamheid aan te nemen. Daartoe wordt aangevoerd dat uit het proces-verbaal niet blijkt dat de rechtbank een kopie wilde hebben van de stukken met betrekking tot de procedure van het mentorschap en dat ook niet blijkt dat de rechtbank die stukken zelf heeft opgevraagd bij de eigen rechtbank waar die procedure loopt.
3.15
De rechtbank hoefde mijns inziens, in het licht van het navolgende, geen nader onderzoek te doen naar de wilsbekwaamheid van betrokkene naar aanleiding van het ter zitting door de advocaat van betrokkene getoonde stuk.
3.16
Daartoe merk ik in de eerste plaats op dat wilsbekwaamheid een contextafhankelijk begrip is: een persoon is niet in algemene zin wilsbekwaam of wilsonbekwaam, maar is dat in relatie tot een specifieke situatie of aangelegenheid. [10] Wilsbekwaamheid kan ook door de tijd heen fluctueren. [11] Een mededeling in een stuk dat kennelijk is opgesteld in het kader van een procedure over het instellen van een mentorschap ten behoeve van betrokkene is daarom niet zonder meer [12] relevant in het kader van de beoordeling van de wilsbekwaamheid van betrokkene in het kader van een procedure over de verlening van een zorgmachtiging op grond van de Wvggz.
3.17
Verder staat de stelling dat er − onder verwijzing naar de mededeling in het ter zitting getoonde stuk – van uitgegaan moet worden dat betrokkene niet wilsonbekwaam is, niet alleen tegenover de bevindingen in de hiervoor aangehaalde medische verklaring, maar ook tegenover de verklaring van de verpleegkundig specialist die ter zitting naar voren heeft gebracht dat hij betrokkene “zeker niet wilsbekwaam” acht, omdat hij geen ziektebesef of – inzicht heeft. [13]
3.18
Tegen de redenering van de advocaat naar aanleiding van het gestelde mentorschapsplan is bovendien in te brengen dat toevoeging van het woord “(verminderd)” in dat plan − ook al is het woord tussen haakjes geplaatst – mijns inziens juist erop duidt dat betrokkene door de zorgverleners van [A] niet volledig wilsbekwaam wordt geacht.
3.19
Gelet op het voorgaande is het oordeel van de rechtbank − inhoudende het passeren van het verweer van betrokkene dat sprake is van wilsbekwaam verzet − mijns inziens dan ook niet onjuist, niet onbegrijpelijk en ook niet onvoldoende gemotiveerd. De klachten van onderdeel II falen.
3.2
Onderdeel Iis gericht tegen de overwegingen van de rechtbank in r.o. 2.7 over de overschrijding van de beslistermijn en tegen de beslissing in het dictum onder 3.2 dat de machtiging geldt voor de duur van maximaal twaalf maanden. In het onderdeel wordt, naar ik begrijp, in de kern geklaagd dat de rechtbank niet een aansluitende zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden kon verlenen, omdat de lopende zorgmachtiging al was vervallen op het moment dat de bestreden beschikking werd gegeven.
3.21
Bij de bespreking van dit onderdeel stel ik het volgende voorop.
3.22
Volgens artikel 6:6 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz vervalt een zorgmachtiging indien de geldigheidsduur daarvan is verstreken. Van deze regel wordt in artikel 6:6 lid 2 Wvggz afgeweken, indien de officier van justitie tijdig een nieuw verzoek voor een zorgmachtiging heeft ingediend. In dat geval vervalt een lopende zorgmachtiging van rechtswege [14] als de rechter op het verzoekschrift heeft beslist of door het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz. [15] Laatstbedoelde termijn is de termijn van drie weken waarbinnen de rechter op een verzoekschrift voor een vervolgmachtiging als bedoeld in artikel 6:6 lid 2 Wvggz uiterlijk dient te beslissen. [16]
3.23
In geval van een eerste lopende zorgmachtiging met een duur van maximaal zes maanden in de zin van artikel 6:5, aanhef en onder a, Wvggz is het nieuwe verzoek voor een zorgmachtiging (voor een eerste vervolgmachtiging dus) door de officier van justitie tijdig ingediend, indien die indiening plaatsvond voordat de geldigheidsduur van de lopende machtiging is verstreken (art. 6:6 lid 2 Wvggz). [17] In het geval van een verzoek om een eerste vervolgmachtiging kan de verplichte zorg onder de lopende machtiging dus worden voortgezet, hoewel de in de beschikking bepaalde einddatum al is verstreken, de zogeheten nawerking. [18]
3.24
Bij inachtneming van de hiervoor genoemde termijnen wordt tijdig voor het vervallen van de eerste lopende machtiging een beslissing verkregen over een vervolgmachtiging. In een dergelijk geval is sprake van aansluiting van de vervolgmachtiging op de lopende machtiging als bedoeld in artikel 6:5, aanhef en onder b, Wvggz, en kan de vervolgmachtiging voor de duur van twaalf maanden worden verleend. [19]
3.25
In mijn conclusie van 1 augustus 2024 heb ik de vraag of de rechter ook bij het verstrijken van de beslistermijn nog wel kan beslissen op het verzoek om een zorgmachtiging, in navolging van de daar aangehaalde literatuur, bevestigend beantwoord. [20] Daarbij moet, zoals daar is opgemerkt, wel worden bedacht dat met het verstrijken van de beslistermijn een lopende zorgmachtiging vervalt (art. 6:6 lid 2 Wvggz). De rechter moet het verzoek om een aansluitende machtiging in dat geval dan ook opvatten als een verzoek om een eerste machtiging. [21] Een eerste machtiging kan voor de duur van maximaal zes maanden worden verleend (art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz).
3.26
Ik keer terug naar de bespreking van het onderdeel.
3.27
Als ik de klacht van dit onderdeel goed begrijp, wordt er niet over geklaagd dát de rechtbank een zorgmachtiging heeft verleend, maar wordt geklaagd dat deze machtiging als aansluitende machtiging voor de duur van twaalf maanden is verleend, omdat de vorige machtiging inmiddels was vervallen. Naar mijn mening slaagt deze klacht.
3.28
In deze zaak was de lopende zorgmachtiging voor de duur van zes maanden verleend tot en met 30 april 2024. De officier van justitie heeft het verzoekschrift voor een vervolgmachtiging op 23 april 2024 en dus tijdig ingediend, want voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende eerste machtiging (art. 6:6 lid 2 Wvggz). [22] De rechtbank diende vervolgens uiterlijk drie weken na ontvangst van het verzoekschrift te beslissen (art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz). De laatste dag van de beslistermijn was daarmee 14 mei 2024.
3.29
Door een samenloop van omstandigheden is de beslistermijn door de rechtbank overschreden. Deze omstandigheden laten zich als volgt weergeven. Betrokkene is bij brief van 8 mei 2024 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het verzoek op zijn woonadres. De mondelinge behandeling was gepland op 14 mei 2024, op de laatste dag van de beslistermijn dus. [23] De advocaat heeft bij die mondelinge behandeling gesteld dat hij de dag ervoor per aan de griffie van de rechtbank had gemeld dat betrokkene alleen op de rechtbank wil worden gehoord. [24] Kennelijk heeft deze melding de behandelend zaaksrechter niet tijdig bereikt, nu de rechter blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 mei 2024 hiervan niet op de hoogte was. [25] Nadat betrokkene ter zitting heeft volhard in de weigering de mondelinge behandeling in zijn woning te laten plaatsvinden en in zijn wens om op de rechtbank te worden gehoord, is de mondelinge behandeling aangehouden. [26] De voortgezette mondelinge behandeling in het gerechtsgebouw heeft vervolgens pas op 27 mei 2024 plaatsgevonden. De rechtbank heeft de verzochte zorgmachtiging vervolgens op 30 mei 2024 verleend.
3.3
Door het verstrijken van de wettelijke beslistermijn is de lopende machtiging na 14 mei 2024 van rechtswege vervallen. [27] Aldus was geen sprake van aansluiting in de hiervoor onder 3.24 bedoelde zin, en kon de verzochte machtiging niet worden verleend voor de duur van twaalf maanden, maar slechts voor de duur van maximaal zes maanden.
3.31
Gelet op het hiervoor onder 3.22-3.25 weergegeven juridisch kader is de beslissing van de rechtbank een zorgmachtiging voor de duur van maximaal twaalf maanden te verlenen dan ook onjuist. De door de rechtbank in r.o. 2.7 genoemde omstandigheden − inhoudende dat het verzoek op 14 mei 2024 aanvankelijk tijdig in behandeling is genomen, waarna op uitdrukkelijk verzoek van betrokkene iedere beslissing van de zaak is aangehouden − voorkomen niet het van rechtswege vervallen van de lopende zorgmachtiging door het verstrijken van de beslistermijn. Een aansluitende vervolgmachtiging voor de duur van maximaal twaalf maanden wordt ook niet gerechtvaardigd door het oordeel van de rechtbank in r.o. 2.7 dat betrokkene niet in zijn belangen is geschaad door termijnoverschrijding, waarbij de rechtbank erop wijst dat betrokkene al op grond van het zorgplan van 5 april 2024 wist dat om een nieuwe zorgmachtiging verzocht zou worden.
3.32
Onderdeel I slaagt dan ook.
3.33
Aangezien onderdeel I slaagt en de bestreden beschikking voor het overige tevergeefs in cassatie is bestreden (zie hiervoor onder 3.19), kan de Hoge Raad de zaak mijns inziens zelf afdoen, door, na vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de duur van de verleende zorgmachtiging te beperken tot maximaal zes maanden, te weten tot en met 30 november 2024. [28]
4.Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van 30 mei 2024 van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, en tot afdoening op de wijze als hiervoor onder 3.33 vermeld.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G