ECLI:NL:PHR:2024:1353

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
24/03476
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over zorgmachtiging en beslistermijnen in het kader van de Wvggz

In deze zaak, die betrekking heeft op de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), is er een cassatieberoep ingesteld door de betrokkene tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had op 24 juli 2023 een zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden, die zou eindigen op 24 juli 2024. Echter, op 24 juni 2024 verzocht de officier van justitie om een aansluitende zorgmachtiging voor opnieuw twaalf maanden. De advocaat van de betrokkene heeft de rechtbank op 17 juli 2024 geïnformeerd dat de betrokkene instemt met het verzoek om een zorgmachtiging, maar er heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. De rechtbank verleende op 25 juli 2024 de zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden, maar de betrokkene stelde in cassatie dat deze machtiging ten onrechte was verleend, omdat de beslistermijn van drie weken was verstreken en de eerdere machtiging daardoor was vervallen. De Procureur-Generaal, L.M. Coenraad, concludeert dat het cassatieberoep slaagt. De rechtbank had de zorgmachtiging niet voor de maximale duur van twaalf maanden mogen verlenen, omdat de eerdere machtiging niet meer geldig was. De Hoge Raad oordeelt dat de zorgmachtiging moet worden beperkt tot maximaal zes maanden, tot en met 25 januari 2025.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/03476
Zitting13 december 2024
CONCLUSIE
L.M. Coenraad
In de zaak
[betrokkene] ,
verzoeker tot cassatie,
hierna: de betrokkene,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
tegen
de officier van justitie in het arrondissement Gelderland,
verweerder in cassatie,
hierna: de officier van justitie.

1.Inleiding en samenvatting

In deze Wvggz-zaak is na een referteverklaring van de betrokkene door de rechtbank een zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden. In cassatie wordt geklaagd dat een machtiging voor de duur van slechts zes maanden verleend had mogen worden, omdat de voorgaande machtiging door de overschrijding van de wettelijke beslistermijn door de rechtbank was vervallen en de nieuwe machtiging bovendien is verleend terwijl de geldigheidsduur van de voorgaande machtiging was verstreken. Naar mijn mening slaagt het cassatieberoep.

2.Feiten en procesverloop

2.1
De rechtbank Gelderland heeft op 24 juli 2023 een aansluitende zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden tot en met 24 juli 2024. [1]
2.2
Bij verzoekschrift, ingekomen op 24 juni 2024 bij de rechtbank Gelderland, heeft de officier van justitie verzocht een aansluitende zorgmachtiging te verlenen voor de duur van twaalf maanden.
2.3
Bij e-mail, binnengekomen bij de rechtbank Gelderland op 17 juli 2024, heeft de advocaat van betrokkene de rechtbank ervan in kennis gesteld dat betrokkene instemt met het verzoek om een zorgmachtiging en met de daarin genoemde vormen van verplichte zorg. Ter onderbouwing heeft de advocaat een schriftelijke verklaring overgelegd waaruit blijkt dat de advocaat, voor zover in cassatie van belang, ook de duur van de verzochte machtiging heeft besproken met betrokkene. Betrokkene verzoekt de rechtbank om de beslissing op het verzoek te nemen zonder dat het mondeling behandeld wordt.
2.4
Er heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.5
De rechtbank heeft bij beschikking de machtiging verleend voor de verzochte duur van twaalf maanden tot en met uiterlijk 24 juli 2025. [2]
2.6
De kop van deze beschikking vermeldt als datum van de uitspraak: 24 juli 2024.
2.7
In het dictum is vermeld:
“De rechtbank:
3.1.
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] te [plaatsnaam],
inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de maatregelen als genoemd in 2.6. kunnen worden getroffen;
3.2
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 24 juli 2025.”
2.8
De laatste pagina van deze beschikking vermeldt:
“Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. Davids, rechter, in tegenwoordigheid van I. Hodzic, griffier, op 25 juli 2024.”
2.9
Op grond van artikel 83 RO in verbinding met 120 lid 2 RO heb ik de rechtbank verzocht inlichtingen te geven over de datum waarop deze beschikking is gegeven. Hierop heeft de behandelend zaaksrechter te kennen gegeven dat de datum van de beschikking 25 juli 2024 is.
2.1
Bij procesinleiding, binnengekomen bij de griffie op 13 september 2024, heeft betrokkene – tijdig – cassatieberoep ingesteld tegen deze beschikking van de rechtbank (hierna: de bestreden beschikking). De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

3.Bespreking van het cassatiemiddel

3.1
Het middel richt zich tegen de beslissing van de rechtbank over de duur van de verleende machtiging. Volgens het middel is de zorgmachtiging ten onrechte voor de verzochte duur van twaalf maanden tot en met uiterlijk 24 juli 2025 verleend. Hiertoe wordt in de eerste plaats geklaagd dat de rechtbank heeft miskend dat ten tijde van het geven van de bestreden beschikking de beslistermijn van drie weken was verstreken [3] en de bestaande zorgmachtiging daarmee was vervallen, en dat dus geen sprake was van een aansluitende zorgmachtiging. Verder wordt geklaagd dat de rechtbank pas heeft beslist nadat de geldigheidsduur van de lopende machtiging was verstreken, zodat ook om die reden niet van een aansluitende zorgmachtiging sprake kon zijn. De bestreden beschikking moet dus worden vernietigd voor wat betreft de duur van de machtiging, aldus het middel.
3.2
Bij de bespreking van het middel stel ik het volgende voorop.
3.3
Artikel 6:5, aanhef en onder a, Wvggz bepaalt, voor zover hier van belang, dat de rechter een zorgmachtiging verleent voor de duur die noodzakelijk is om het doel van verplichte zorg te realiseren, maar maximaal voor zes maanden. Indien het een zorgmachtiging betreft die aansluit op een eerdere zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:5, aanhef en onder a, Wvggz, kan de rechter een zorgmachtiging verlenen voor maximaal twaalf maanden (art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz).
3.4
Een zorgmachtiging vervalt indien de geldigheidsduur is verstreken (art. 6:6 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz). Indien de officier van justitie, voor zover hier van belang, uiterlijk vier weken voordat de geldigheidsduur, bedoeld in artikel 6:5, onderdeel b Wvggz, is verstreken, een nieuw verzoek voor een zorgmachtiging heeft ingediend, vervalt de eerdere zorgmachtiging in afwijking van artikel 6:6 lid 1, onder a, Wvggz echter van rechtswege [4] als de rechter op het verzoekschrift heeft beslist of door het verstrijken van de beslistermijn van drie weken na ontvangst van het verzoekschrift (art. 6:6 lid 2 Wvggz in verbinding met artikel 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz). Bij inachtneming van deze termijnen is sprake van aansluiting van de vervolgmachtiging op de lopende machtiging als bedoeld in artikel 6:5, aanhef en onder b, Wvggz, en kan de vervolgmachtiging voor de duur van maximaal twaalf maanden worden verleend. [5]
3.5
Ook na het verstrijken van de beslistermijn van artikel 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz kan de rechter nog beslissen op het verzoek om een zorgmachtiging. De rechter kan dan slechts op grond van artikel 6:5, aanhef en onder a, Wvggz een zorgmachtiging verlenen voor de duur van maximaal zes maanden. Van een aansluitende zorgmachtiging is dan immers geen sprake meer, omdat de voorgaande machtiging is vervallen. [6]
3.6
Anders dan Dijkers [7] meent, is een aansluitende machtiging van maximaal twaalf maanden mijns inziens niet mogelijk indien de rechter weliswaar ná het verstrijken van de beslistermijn van drie weken, maar nog vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande machtiging alsnog beslist, indien door het verstrijken van de beslistermijn op grond van artikel 6:6 lid 2 de voorgaande machtiging is vervallen. Dijkers verwijst naar een uitspraak van de Hoge Raad van 4 juni 2021. [8] In die uitspraak was echter sprake van een geval waarin de bestaande machtiging op grond van artikel 6:6 lid1, aanhef en onder a, Wvggz pas met het verstrijken van de geldigheidsduur daarvan zou vervallen. [9] In een dergelijk geval kan de rechter ook ná het verstrijken van de beslistermijn beslissen op het verzoek om een nieuwe machtiging, terwijl de bestaande machtiging nog niet is vervallen, omdat de geldigheidsduur immers nog niet is verstreken. Dan is op grond van de genoemde uitspraak van de Hoge Raad uit 2021 een aansluitende machtiging mogelijk, ook al is de beslistermijn verstreken.
3.7
Ik keer terug naar de bespreking van het middel.
3.8
De
eerste klachtslaagt. Ten aanzien van betrokkene was op 24 juli 2023 een aansluitende zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden verleend tot en met 24 juli 2024. De officier van justitie heeft op 24 juni 2024 tijdig een verzoekschrift voor een vervolgmachtiging ingediend, want met in achtneming van de termijn van uiterlijk vier weken voordat de geldigheidsduur, bedoeld in artikel 6:5, onderdeel b Wvggz, is verstreken (art. 6:6 lid 2 Wvggz). De rechtbank moest vervolgens uiterlijk drie weken na ontvangst van het verzoekschrift (en dus uiterlijk op 15 juli 2024) beslissen (art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz). Dat heeft de rechtbank niet gedaan. Daardoor is de lopende, op 24 juli 2023 verleende machtiging op 16 juli 2024 van rechtswege vervallen (art. 6:6 lid 2 Wvggz in verbinding met art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz).
3.9
Gelet op het vorenstaande voert het onderdeel terecht aan dat de op 25 juli 2024 verleende zorgmachtiging niet aansluit op een eerdere zorgmachtiging. De rechtbank kon daarom de zorgmachtiging niet verlenen voor de duur van maximaal twaalf maanden, omdat zij deze als een initiële machtiging moest opvatten.
3.1
Deze klacht zou overigens ook slagen, indien ervan uitgegaan zou worden dat de bestreden beschikking op 24 juli 2024 gegeven is.
3.11
De
tweede klachtslaagt ook. Door de verwijzing naar HR 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:818, [10] begrijp ik de klacht zo dat zelfs bij het accepteren van de mogelijkheid van een aansluitende machtiging (zoals bepleit door Dijkers, zie hiervoor onder 3.6) zolang de geldigheidsduur van de bestaande machtiging niet is verstreken, in dit geval van een aansluitende machtiging geen sprake kan zijn, nu de geldigheidsduur van de voorgaande machtiging was verstreken toen de rechtbank op 25 juli 2024 de bestreden beschikking gaf.
3.12
Met betrokkene ga ik, gelet op de mij door de behandelend zaaksrechter verstrekte inlichtingen (zie hiervoor onder 2.9), ervan uit dat de bestreden beschikking is gegeven op 25 juli 2024. Daarbij merk ik wel op dat de rechtbank in geval van een kennelijke schrijffout deze in een herstelbeschikking zou moeten verbeteren, nu de rechtbank immers alleen door middel van haar beschikking spreekt (art. 31 Rv). Ik roei echter met de riemen die ik heb en ga dus af op de mij door de behandelend zaaksrechter verstrekte inlichtingen.
3.13
Vooropgesteld ben ik van oordeel dat in dit geval een aansluitende machtiging niet mogelijk is, ook al zou weliswaar ná het verstrijken van de beslistermijn van drie weken, maar nog vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande machtiging beslist zijn. De voorgaande machtiging is immers al na 15 juli 2024 vervallen (zie hiervoor onder 3.6). Maar ook indien een dergelijke aansluitende, na 15 juli 2024 verleende machtiging wel mogelijk zou zijn, zou de machtiging uiterlijk op 24 juli 2024 verleend moeten zijn, wil sprake kunnen zijn van een aansluitende machtiging met een duur van maximaal twaalf maanden. Ik ga er bij de beoordeling van de klacht echter van uit dat de rechtbank de machtiging pas op 25 juli 2024 heeft verleend, dus ná het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande machtiging.
3.14
De slotsom luidt dat het cassatieberoep slaagt en dat de bestreden beschikking vernietigd dient te worden voor zover daarin is bepaald dat de zorgmachtiging zal worden verleend voor de duur van twaalf maanden en dus geldt tot en met uiterlijk 24 juli 2025. Naar mijn oordeel kan de Hoge Raad de zaak zelf afdoen door de duur van de verleende zorgmachtiging te beperken tot maximaal zes maanden, dus − ervan uitgaand dat de bestreden beschikking is gegeven op 25 juli 2024 − tot en met uiterlijk 25 januari 2025. [11]
3.15
Dat de rechtbank in de bestreden beschikking de zorgmachtiging heeft verleend tot en met uiterlijk 24 juli 2025, leidt er mijns inziens niet toe dat de zorgmachtiging dienovereenkomstig tot en met uiterlijk 24 januari 2025 verleend zou moeten worden. In de bestreden beschikking werd immers beoogd een aansluitende zorgmachtiging te verlenen. Nu het echter om een initiële machtiging gaat, kan deze op grond van artikel 6:5, aanhef en onder a, Wvggz voor een periode van maximaal zes maanden, dus tot en met uiterlijk 25 januari 2025, verleend worden. [12]

4.Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot afdoening op de onder 3.14 voorgestelde wijze.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Zie het historisch overzicht van zorgmachtigingen van betrokkene, overgelegd als productie 10 bij de procesinleiding in cassatie.
3.Het middel (onder 1.1) lijkt deze beslistermijn ten onrechte af te leiden uit art. 6:2 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz, maar de beslistermijn van drie weken na ontvangst van het verzoekschrift vloeit in deze zaak voort uit art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz.
4.Zie hierover
5.Zie HR 6 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1811, r.o. 3.3 en 3.4, onder vergelijkende verwijzing naar HR 21 (bedoeld is 4) juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:818,
6.Zie HR 6 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1811, r.o. 3.7, onder vergelijkende verwijzing naar HR 23 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:972, r.o. 3.4. Zie ook mijn conclusie van 21 oktober 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1106 onder 3.25 voor HR 6 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1811, met verdere bronverwijzing.
7.W.J.A.M. Dijkers, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, art. 6:6 Wvggz, aant. 2.3, onder II (c) (publicatiedatum 9 september 2024).
9.Op dit punt dat de machtiging vervalt indien de geldigheidsduur is verstreken, is art. 6:6 lid1, aanhef en onder a, Wvggz ongewijzigd gebleven na de inwerkingtreding op 6 november 2021 van de reparatiewet Wvggz en Wzd,
10.
11.Daarbij ga ik ervan uit dat, nu het om een initiële machtiging gaat, geen aftrek behoort te worden toegepast voor het aantal dagen waarmee de beslistermijn is overschreden. Vgl. ook HR 6 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1811, r.o. 3.7 en HR 23 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:972, r.o. 3.5.
12.Ook het cassatiemiddel gaat onder 1.4 uit van een duur van maximaal zes maanden.