Conclusie
verzoeker tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
verweerder in cassatie,
1.Inleiding en samenvatting
2.Feiten en procesverloop
3.Bespreking van het cassatiemiddel
eerste klachtslaagt. Ten aanzien van betrokkene was op 24 juli 2023 een aansluitende zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden verleend tot en met 24 juli 2024. De officier van justitie heeft op 24 juni 2024 tijdig een verzoekschrift voor een vervolgmachtiging ingediend, want met in achtneming van de termijn van uiterlijk vier weken voordat de geldigheidsduur, bedoeld in artikel 6:5, onderdeel b Wvggz, is verstreken (art. 6:6 lid 2 Wvggz). De rechtbank moest vervolgens uiterlijk drie weken na ontvangst van het verzoekschrift (en dus uiterlijk op 15 juli 2024) beslissen (art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz). Dat heeft de rechtbank niet gedaan. Daardoor is de lopende, op 24 juli 2023 verleende machtiging op 16 juli 2024 van rechtswege vervallen (art. 6:6 lid 2 Wvggz in verbinding met art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz).
tweede klachtslaagt ook. Door de verwijzing naar HR 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:818, [10] begrijp ik de klacht zo dat zelfs bij het accepteren van de mogelijkheid van een aansluitende machtiging (zoals bepleit door Dijkers, zie hiervoor onder 3.6) zolang de geldigheidsduur van de bestaande machtiging niet is verstreken, in dit geval van een aansluitende machtiging geen sprake kan zijn, nu de geldigheidsduur van de voorgaande machtiging was verstreken toen de rechtbank op 25 juli 2024 de bestreden beschikking gaf.