Uitspraak
1.Procesverloop
de beschikking in de zaak C/03/311193 / BZ RK 22/2224 van de rechtbank Limburg van 30 november 2022.
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
23 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat G.E.M. Later, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 30 november 2022, waarin een zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden was verleend. De zorgmachtiging was verleend na een verzoek van de officier van justitie, die de rechtbank vroeg om een nieuwe machtiging te verlenen nadat de vorige was vervallen op 20 oktober 2022.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte een zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden had verleend, omdat de nieuwe machtiging niet aansluit op de vorige. Volgens artikel 6:5 van de Wvggz kan een zorgmachtiging die aansluit op een eerdere machtiging maximaal twaalf maanden duren, maar in dit geval was de eerdere machtiging al vervallen voordat het nieuwe verzoek werd ingediend. De Hoge Raad concludeerde dat de rechtbank slechts een zorgmachtiging voor maximaal zes maanden had kunnen verlenen, zoals bepaald in artikel 6:5, aanhef en onder a, Wvggz.
De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd, maar alleen voor zover deze bepaalde dat de zorgmachtiging geldig was tot en met 20 oktober 2023. De Hoge Raad heeft zelf de geldigheidsduur van de zorgmachtiging beperkt tot zes maanden, tot en met 30 mei 2023. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Wvggz en de voorwaarden waaronder zorgmachtigingen kunnen worden verleend.