Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
12 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad. De zaak betreft de vraag of een gecertificeerde instelling als belanghebbende kan worden aangemerkt in een procedure die gaat over de beëindiging van gezamenlijk gezag over een kind dat onder toezicht is gesteld. De ouders van twee minderjarige kinderen waren betrokken bij deze procedure, waarbij de kinderen sinds medio mei 2017 onder toezicht stonden en bij de vader woonden. De vader had de rechtbank verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen, wat door de rechtbank werd toegewezen. De gecertificeerde instelling werd door de rechtbank als belanghebbende aangemerkt, maar de moeder ging in hoger beroep. Het gerechtshof bevestigde de beschikking van de rechtbank, maar de gecertificeerde instelling verzocht om als belanghebbende te worden aangemerkt in plaats van als informant. De Hoge Raad oordeelde dat de gecertificeerde instelling geen belanghebbende is in de zin van artikel 798 lid 1 Rv, omdat de zaak niet rechtstreeks betrekking heeft op haar rechten of verplichtingen. De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat de gecertificeerde instelling als informant kan worden aangemerkt, maar niet als belanghebbende. De Hoge Raad verwierp het beroep van de Procureur-Generaal, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechtbanken werden bevestigd.