Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd.Daaraan heeft het, voor zover in cassatie van belang, het volgende ten grondslag gelegd.
Vast staat dat de termijn als bedoeld in art. 5:16 lid 1 Wvggz met 57 dagen is overschreden. (rov. 5.7)
De wetgever heeft in de Wvggz, waaronder het in dit geval aan de orde zijnde art. 5:16 lid 1 Wvggz, strakke termijnen gesteld. Het doel hiervan is dat mensen met een psychiatrische aandoening, die een kwetsbare groep vormen, zo kort mogelijk in onzekerheid verkeren over de vraag of de officier daadwerkelijk zal overgaan tot de indiening van een verzoek tot een zorgmachtiging bij de rechtbank. Die onzekerheid leidt doorgaans tot spanning en onrust en moet daarom qua duur zo beperkt mogelijk worden gehouden. Met art. 10:12 lid 3 Wvggz heeft de wetgever een laagdrempelige regeling beoogd ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding wegens bijvoorbeeld een termijnoverschrijding. In het kader van die regeling worden daarom niet al te hoge eisen gesteld aan het bewijs van schade en is het voldoende dat er enige onderbouwing is voor de geleden schade. Gelet hierop behoren bij de beantwoording van de vraag of een termijnoverschrijding een recht op schadevergoeding als bedoeld in art. 10:12 lid 3 Wvggz met zich brengt de (overige) omstandigheden van het geval, waaronder in wiens risicosfeer de ontstane termijnoverschrijding ligt, niet te worden betrokken. Dit zou immers op gespannen voet staan met vorenbedoelde achtergrond van art. 5:16 lid 1 Wvggz en art. 10:12 lid 3 Wvggz. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de schadevergoedingsregeling als bedoeld in art. 10:12 lid 3 Wvggz betrekking heeft op een kwetsbare groep, bij wie sprake is van een psychiatrische aandoening die hun denken en handelen kan beïnvloeden. Hierdoor is het lastig, zo niet onmogelijk, vast te stellen of, en zo ja, in hoeverre zij zelf enig aandeel in de termijnoverschrijding hebben gehad zodat de termijnoverschrijding in de eigen risicosfeer zou moeten blijven. Een termijnoverschrijding als voornoemd brengt dan ook een recht op schadevergoeding als bedoeld in art. 10:12 lid 3 Wvggz met zich indien schade is geleden. De (overige) omstandigheden van het geval, waaronder in wiens risicosfeer de ontstane termijnoverschrijding ligt, zijn daarbij niet relevant. (rov. 5.10)
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, is in dit geval voldoende aannemelijk geworden dat de termijnoverschrijding immateriële schade aan de zijde van betrokkene heeft veroorzaakt. Door de termijnoverschrijding heeft betrokkene naar zijn stelling lange tijd in onzekerheid verkeerd en stress ervaren over de vraag of de officier daadwerkelijk zal overgaan tot de indiening van een verzoek tot een zorgmachtiging bij de rechtbank en, zo ja, of dat verzoek door de rechtbank zou worden toegewezen. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat dit niet anders wordt doordat verzoeker tijdens de voorbereiding van de zorgmachtiging een periode vrijwillig zorg wilde ontvangen en de voorbereiding van de zorgmachtiging pas is voortgezet toen bleek dat van vrijwilligheid toch geen sprake was. De officier had nog steeds binnen de termijn aan verzoeker moeten berichten of al dan niet aan de criteria voor verplichte zorg was voldaan. (rov. 5.11)
Alhoewel in de rechtspraak niet één lijn wordt getrokken of vaste uitgangspunten gelden wat betreft de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding per dag, is in dit geval onvoldoende gesteld of gebleken dat de door de rechtbank vastgestelde schadevergoeding van € 10,-- per dag niet billijk is. (rov. 5.12)