Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de officier, [naam officier] , vertegenwoordigd door haar advocaat en een kantoorgenoot, de heer mr. T.J. Crom;
- verweerder, bijgestaan door zijn advocaat.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de Staat is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan verweerder wegens termijnoverschrijding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 14 juli 2021 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 15 april 2021, waarin de rechtbank had geoordeeld dat de termijn van vier weken, zoals voorgeschreven in artikel 5:16 lid 1 Wvggz, was overschreden. Het hof oordeelt dat de officier de mededeling over de zorgmachtiging pas op 2 september 2020 heeft gedaan, terwijl deze uiterlijk op 6 juli 2020 had moeten plaatsvinden. Dit resulteert in een termijnoverschrijding van 57 dagen. Het hof stelt vast dat de wetgever met de Wvggz beoogt om de onzekerheid voor kwetsbare personen met een psychiatrische aandoening te minimaliseren. Het hof oordeelt dat de termijnoverschrijding recht geeft op schadevergoeding, ongeacht in wiens risicosfeer de overschrijding ligt. De rechtbank had eerder een schadevergoeding van € 10,- per dag toegekend, wat het hof bevestigt. De officier had verzocht om vernietiging van de beschikking, maar het hof bekrachtigt de eerdere uitspraak en wijst het verzoek van de officier af.