In deze zaak heeft Overhaghe Beheer B.V. cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de vordering van Overhaghe tot het verkrijgen van een verklaring van waardeloosheid van een hypotheekrecht werd afgewezen. De Hoge Raad oordeelt dat Overhaghe niet-ontvankelijk is in haar cassatieberoep, omdat zij de inschrijving van het beroep in het rechtsmiddelenregister te laat heeft gedaan. De Hoge Raad benadrukt dat het inschrijvingsvoorschrift van artikel 3:29 lid 3 BW is bedoeld om de rechtszekerheid te waarborgen bij de verkrijging van registergoederen. Dit voorschrift vereist dat een cassatieberoep binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel wordt ingeschreven. Overhaghe heeft dit pas op 2 maart 2023 gedaan, terwijl de termijn op 15 februari 2023 verstreek. De Hoge Raad stelt vast dat er geen ruimte is voor een belangenafweging in deze kwestie, en dat de niet-ontvankelijkheid van Overhaghe in haar beroep ook geldt voor het gedeelte van de uitspraak dat betrekking heeft op de verklaring van waardeloosheid van de hypotheek. De Hoge Raad verklaart Overhaghe niet-ontvankelijk in haar beroep en veroordeelt haar in de kosten van het geding in cassatie.