ECLI:NL:HR:2023:1599

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
23/00453
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep en niet-ontvankelijkheid in verband met inschrijvingsvoorschrift hypotheekrecht

In deze zaak heeft Overhaghe Beheer B.V. cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de vordering van Overhaghe tot het verkrijgen van een verklaring van waardeloosheid van een hypotheekrecht werd afgewezen. De Hoge Raad oordeelt dat Overhaghe niet-ontvankelijk is in haar cassatieberoep, omdat zij de inschrijving van het beroep in het rechtsmiddelenregister te laat heeft gedaan. De Hoge Raad benadrukt dat het inschrijvingsvoorschrift van artikel 3:29 lid 3 BW is bedoeld om de rechtszekerheid te waarborgen bij de verkrijging van registergoederen. Dit voorschrift vereist dat een cassatieberoep binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel wordt ingeschreven. Overhaghe heeft dit pas op 2 maart 2023 gedaan, terwijl de termijn op 15 februari 2023 verstreek. De Hoge Raad stelt vast dat er geen ruimte is voor een belangenafweging in deze kwestie, en dat de niet-ontvankelijkheid van Overhaghe in haar beroep ook geldt voor het gedeelte van de uitspraak dat betrekking heeft op de verklaring van waardeloosheid van de hypotheek. De Hoge Raad verklaart Overhaghe niet-ontvankelijk in haar beroep en veroordeelt haar in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/00453
Datum17 november 2023
ARREST
In de zaak van
OVERHAGHE BEHEER B.V.,
gevestigd te Zevenaar,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,
hierna: Overhaghe,
advocaten: R.T. Wiegerink en J.A.M.A. Sluysmans,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie, eiser in het incidentele cassatieberoep,
hierna: [verweerder],
advocaat: D.M. de Knijff.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak 17.15501 van de rechtbank Gelderland van 7 februari 2020;
b. de arresten in de zaak 200.278.045 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 mei 2021 en 8 november 2022.
Overhaghe heeft tegen de arresten van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweerder] heeft verzocht het beroep te verwerpen en heeft een incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid ingesteld en verzocht eerst te beslissen in het incident.
Overhaghe heeft bij incidenteel verweerschrift geconcludeerd tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de incidentele vordering.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van Overhaghe in haar cassatieberoep.
De advocaten van Overhaghe hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

Deze zaak gaat over een door [verweerder] aan Overhaghe verleende derdenhypotheek. [verweerder] heeft diverse vorderingen tegen Overhaghe ingesteld die samengevat ertoe strekken te voorkomen dat uitwinning zal plaatsvinden. De rechtbank heeft de vorderingen van [verweerder] afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van Overhaghe, en daarmee het daarvoor verstrekte hypotheekrecht, teniet is gegaan. Het heeft het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van [verweerder] als volgt toegewezen:
“5.2 verklaart voor recht dat de vordering van Overhaghe (…) teniet is gegaan, waardoor het door [verweerder] aan Overhaghe verstrekte hypotheekrecht op de hierna te melden onroerende zaken ex artikel 3:81 lid 2, aanhef en onder a, BW teniet is gegaan;
5.3
veroordeelt Overhaghe om binnen 30 dagen na betekening van dit arrest en na een verzoek daartoe van [verweerder] (ex artikel 3:274 lid 1 BW) bij authentieke akte medewerking te verlenen aan het royement/vervallenverklaring van het recht van hypotheek, rustende op de onroerende zaken (…);
5.4
verklaart voor recht, voor het geval de vereiste verklaring van waardeloosheid niet wordt afgegeven (ex artikel 3:274 lid 3 BW), dat de hypotheek geregistreerd in het Kadaster (…) ex artikel 3:29 lid 1 BW waardeloos is;
5.5
verstaat dat dit arrest, dat de verklaring van waardeloosheid bevat, niet kan worden ingeschreven voordat het in kracht van gewijsde is gegaan en dat het arrest na inschrijving de bewaarder machtigt tot doorhaling;”

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

3.1
De in cassatie bestreden einduitspraak [1] is een uitspraak als bedoeld in art. 3:29 lid 1 BW. Op grond van art. 3:29 lid 3 BW moeten verzet, hoger beroep en cassatie tegen een zodanige uitspraak op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel worden ingeschreven in het register bedoeld in art. 433 Rv (hierna: het rechtsmiddelenregister). De procesinleiding is op 7 februari 2023 ingekomen bij de Hoge Raad en het cassatieberoep had dus uiterlijk op 15 februari 2023 moeten worden ingeschreven. Overhaghe heeft het cassatieberoep pas op 2 maart 2023 ingeschreven.
3.2
Het inschrijvingsvoorschrift van art. 3:29 lid 3 BW strekt ertoe dat zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek, geen rechtsmiddel is ingesteld tegen de uitspraak waarbij de inschrijving waardeloos werd verklaard. Dit is van belang voor de rechtszekerheid die is vereist bij de verkrijging van registergoederen. De bepaling bewerkstelligt dat de griffier van het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan, bij de afgifte van de in art. 25 Kadasterwet bedoelde verklaring dat hem niet van het instellen van een gewoon rechtsmiddel is gebleken, kan afgaan op het rechtsmiddelenregister. Uit het voorgaande volgt dat het inschrijvingsvoorschrift niet ertoe strekt het belang van de wederpartij van degene die het rechtsmiddel heeft ingesteld te beschermen, maar ertoe strekt de betrouwbaarheid van de openbare registers met het oog op de ten aanzien van de verkrijging van registergoederen vereiste rechtszekerheid zoveel mogelijk te waarborgen. Dit brengt mee dat de rechter ambtshalve dient na te gaan of aan genoemd voorschrift is voldaan. Voorts is er geen plaats voor onderzoek door de rechter naar de vraag of sprake is (geweest) van benadeling van derden als gevolg van dit verzuim. In de eerste plaats valt een dergelijk onderzoek bezwaarlijk uit te voeren in een procedure waarin die derden niet betrokken zijn. In de tweede plaats zou dit afbreuk doen aan de strekking van de regeling, die erin voorziet dat in ieder geval acht dagen na het verstrijken van de beroepstermijn door middel van raadpleging van het rechtsmiddelenregister duidelijkheid kan worden verkregen omtrent de vraag of tegen de uitspraak een gewoon rechtsmiddel is ingesteld. [2]
3.3
Het betoog van Overhaghe dat voor niet-ontvankelijkheid geen plaats is omdat geen redelijk belang is gemoeid met niet-ontvankelijkverklaring en het cassatieberoep inmiddels wel is ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, faalt. Op grond van hetgeen hiervoor in 3.2 is overwogen is immers geen ruimte voor een dergelijke belangenafweging.
3.4
Ook faalt het betoog van Overhaghe dat in ieder geval geen sprake is van niet-ontvankelijkheid voor zover het cassatieberoep is gericht tegen het oordeel van het hof dat de vordering is tenietgegaan. Overhaghe is ingevolge art. 3:29 lid 3 BW niet ontvankelijk in haar beroep voor zover het dat gedeelte van de uitspraak betreft dat betrekking heeft op de verklaring bedoeld in art. 3:29 lid 1 BW. Er bestaat een onlosmakelijk verband tussen het door het middel bestreden oordeel van het hof dat de vordering van Overhaghe is tenietgegaan, en de door het hof uitgesproken verklaring dat de derdenhypotheek waardeloos is. De niet-ontvankelijkheid treft daardoor het gehele beroep. [3]

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart Overhaghe niet-ontvankelijk in haar beroep;
- veroordeelt Overhaghe in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 355,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
17 november 2023.

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 8 november 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9506.
2.Vgl. voor een en ander onder meer HR 4 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7611, rov. 3.4, HR 4 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7615, HR 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:538, rov. 3.4, en HR 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:647, rov. 3.2.2.
3.Vgl. HR 27 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7908, rov. 3.2, HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2531, rov. 3.3.2, en HR 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:647, rov. 3.2.4.