ECLI:NL:HR:2015:2531

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 september 2015
Publicatiedatum
11 september 2015
Zaaknummer
14/02749
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet tijdige inschrijving van rechtsmiddel en gevolgen voor koopovereenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over de niet tijdige inschrijving van een rechtsmiddel in het rechtsmiddelregister, zoals voorgeschreven in artikel 433 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De zaak betreft een koopovereenkomst tussen [betrokkene 1] en [verweerder] c.s. voor een woning in Ouderkerk aan de Amstel, waarbij de levering oorspronkelijk was gepland op 1 oktober 2009. Door omstandigheden, waaronder de onderbewindstelling van [betrokkene 1], heeft de levering echter niet plaatsgevonden. De advocaat van [betrokkene 1] heeft later de koopovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd wegens misbruik van omstandigheden, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van misbruik en heeft de bewindvoerder veroordeeld tot medewerking aan de levering.

Het gerechtshof Amsterdam heeft in een tussenarrest geoordeeld dat de Stichting, als erfgenaam van [betrokkene 1], niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep, omdat de inschrijving van het hoger beroep niet tijdig had plaatsgevonden. De Hoge Raad heeft deze beslissing vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep zich niet uitstrekt tot delen van de beslissing die losstaan van het gedeelte van de uitspraak dat in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte. Dit arrest benadrukt de noodzaak van tijdige inschrijving van rechtsmiddelen en de gevolgen daarvan voor de rechtszekerheid in het kader van de verkrijging van registergoederen.

Uitspraak

11 september 2015
Eerste Kamer
14/02749
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STICHTING BOERENHOFSTEDE STRAND-VLIET, in haar hoedanigheid van enig erfgenaam van [betrokkene 1] ,
gevestigd te Ouderkerk aan de Amstel,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.J. Schenck,
t e g e n
1. [verweerder 1] ,
2. [verweerster 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Stichting en [verweerder] c.s.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 499577 / HA ZA 11-2495 van de rechtbank Amsterdam van 16 november 2011 en 21 maart 2012;
b. het arrest in de zaak 200.106.313/01 van het gerechtshof Amsterdam van 11 februari 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 11 februari 2014 heeft de Stichting beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerder] c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De advocaat van [verweerder] c.s. heeft bij brief van 13 mei 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [betrokkene 1] en [verweerder] c.s. hebben op 20 augustus 2009 een koopakte ondertekend waarin is vermeld dat [betrokkene 1] aan [verweerder] c.s. een woning aan de [a-straat 1] te Ouderkerk aan de Amstel verkoopt voor een bedrag van € 160.000,-- (hierna: de koopovereenkomst).
De levering was bepaald op 1 oktober 2009, maar heeft toen niet plaatsgevonden.
(ii) Op 11 september 2009 is verzocht om [betrokkene 1] onder bewind te stellen, hetgeen is geschied bij beschikking van 28 september 2009.
(iii) Bij brief van 21 december 2009 heeft de advocaat van [betrokkene 1] verklaard de koopovereenkomst buitengerechtelijk te vernietigen wegens misbruik van omstandigheden, onder vermelding dat [betrokkene 1] ten tijde van het sluiten daarvan niet in staat was zijn wil te bepalen.
(iv) [betrokkene 1] is op 16 juni 2012 overleden.
De Stichting is zijn enige erfgenaam.
3.2.1
In dit geding hebben [verweerder] c.s. onder meer nakoming van de koopovereenkomst gevorderd, met indeplaatsstelling van het vonnis voor de leveringsakte. [betrokkene 1] en zijn bewindvoerder hebben een beroep gedaan op de buitengerechtelijke vernietiging van de koopovereenkomst. De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang en zakelijk weergegeven, geoordeeld dat geen sprake is geweest van misbruik van omstandigheden, zodat de buitengerechtelijke tot vernietiging strekkende verklaring niet het daarmee beoogde rechtsgevolg heeft gehad, de bewindvoerder veroordeeld tot medewerking aan de levering van de woning, en bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de voor de levering noodzakelijke akte dan wel toestemming indien niet aan die veroordeling tot medewerking wordt voldaan.
3.2.2
Het hof heeft bij tussenarrest geoordeeld dat [betrokkene 1] en de bewindvoerder (thans de Stichting) bij het nog te wijzen eindarrest niet-ontvankelijk zullen moeten worden verklaard in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de beslissing dat het bestreden vonnis in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte. Daartoe heeft het hof, samengevat weergegeven, als volgt overwogen. Het hoger beroep tegen dat vonnis diende ingevolge art. 3:301 lid 2 BW op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het hoger beroep te worden ingeschreven in de registers van art. 433 Rv. Appellanten zijn bij dagvaarding van 25 april 2012 in hoger beroep gekomen. Bij brief van 15 mei 2012, meer dan acht dagen later dus, hebben zij verzocht het hoger beroep in te schrijven in de registers als bedoeld in art. 433 Rv.
3.2.3
Na het tussenarrest heeft de Stichting bij memorie van grieven vermeld dat de levering van de woning aan [verweerder] c.s. inmiddels had plaatsgevonden, en dat zij geen grieven richt tegen de in het dictum van het bestreden vonnis opgenomen bepaling dat het vonnis in de plaats treedt van de voor de levering noodzakelijke akte dan wel toestemming. De Stichting heeft met een beroep op art. 3:54 lid 2 BW ter opheffing van het nadeel wegens misbruik van omstandigheden, veroordeling tot betaling door [verweerder] c.s. van een bedrag van primair € 254.000,--, subsidiair € 121.000,-- verlangd.
3.2.4
In het bestreden arrest heeft het hof de Stichting niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Hiertoe heeft het hof, samengevat, als volgt overwogen.
Uitgangspunt is dat de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep zich niet uitstrekt tot delen van de beslissing die losstaan van het gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte (HR 4 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7615, NJ 2008/141) (rov. 3.5).
De veroordeling tot medewerking aan de levering is onlosmakelijk verbonden met de beslissing dat het vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte (rov. 3.6). Die veroordeling betreft de medewerking aan de uitvoering van de koopovereenkomst waarin een koopprijs is opgenomen van € 160.000,--. De Stichting legt aan de vordering tot opheffing van het nadeel de stelling ten grondslag dat deze koopprijs te laag is in relatie tot de waarde van de woning en dat zij niet gebonden is aan de in de koopovereenkomst neergelegde koopprijs, onder verwijzing naar haar stellingen omtrent misbruik van omstandigheden door [verweerder] c.s. Levering van het perceel grond en de opstal kan niet los worden gezien van de (geldigheid van de) tot die levering verplichtende koopovereenkomst en de daarin opgenomen koopprijs. De vordering van de Stichting in hoger beroep tot opheffing van het nadeel staat derhalve in onlosmakelijk verband met de veroordeling tot medewerking aan de levering en daarmee met de beslissing dat het vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte. (rov. 3.7). Dit leidt ertoe dat de Stichting niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, niet alleen wat betreft de beslissing dat het vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte (rov. 3.3), maar ook wat betreft haar vordering tot opheffing van het nadeel (rov. 3.7 en 3.9).
3.3.1
Onderdeel 1.1 klaagt dat het oordeel van het hof in de rov. 3.6-3.7 en 3.9 blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens het onderdeel heeft de sanctie van niet-ontvankelijkheid van art. 3:301 lid 2 BW een beperkte strekking en behoort een partij die een rechtsmiddel niet tijdig heeft ingeschreven, uitsluitend niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover het rechtsmiddel is gericht tegen het gedeelte van de uitspraak waarvan de rechter op de voet van art. 3:300 lid 2 BW heeft bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de akte.
3.3.2
Art. 3:301 lid 2 BW bepaalt onder meer dat verzet, hoger beroep en cassatie op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel worden ingeschreven in de registers, bedoeld in art. 433 Rv.
Volgens vaste rechtspraak strekt dit voorschrift ertoe de betrouwbaarheid van de openbare registers zoveel mogelijk te waarborgen met het oog op de rechtszekerheid die ten aanzien van de verkrijging van registergoederen is vereist; het strekt niet ter bescherming van het belang van de wederpartij van degene die het rechtsmiddel heeft ingesteld. In het licht van deze beperkte strekking van art. 3:301 lid 2 BW leidt de niet tijdige inschrijving van het rechtsmiddel in de registers slechts tot niet-ontvankelijkheid voor zover wordt opgekomen tegen oordelen die betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen (vgl. HR 24 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA4005, NJ 2000/495; HR 19 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP4743, NJ 2006/216; HR 4 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6711, NJ 2008/140; HR 4 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7615, NJ 2008/141).
3.3.3
In het licht van het voorgaande geeft het bestreden oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting en slaagt de klacht. In de onderhavige zaak heeft de Stichting immers in hoger beroep na het tussenarrest van het hof haar leveringsverplichting jegens [verweerder] c.s. niet langer betwist, en heeft de levering van de woning inmiddels plaatsgevonden. De Stichting heeft echter haar standpunt gehandhaafd dat de koopprijs te laag was als gevolg van misbruik van omstandigheden door [verweerder] c.s. Zij heeft, in afwijking van haar tot dan toe ingenomen standpunt, echter niet langer een beroep gedaan op de namens haar door haar advocaat afgelegde, tot vernietiging van de koopovereenkomst strekkende, verklaring (zie hiervoor in 3.1 onder (iii)), maar op de voet van art. 3:54 lid 2 BW verlangd dat het hof de gevolgen van de koopovereenkomst zou wijzigen ter opheffing van haar zojuist vermelde nadeel wat betreft de hoogte van de koopprijs. Bij dit nieuwe verweer was dus niet langer de betrouwbaarheid van de openbare registers betrokken, maar nog slechts de financiële belangen van de partijen bij de onderhavige koopovereenkomst. Tot bescherming van die belangen strekt art. 3:301 lid 2 BW niet, zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 3.3.2 is overwogen.
3.3.4
De klachten van de onderdelen 1.2, 1.3 en 1.4 behoeven gezien het voorgaande geen behandeling.
3.4
Onderdeel 2 kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 februari 2014;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Stichting begroot op € 928,70 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J. Wortel op
11 september 2015.