In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over de niet tijdige inschrijving van een rechtsmiddel in het rechtsmiddelregister, zoals voorgeschreven in artikel 433 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De zaak betreft een koopovereenkomst tussen [betrokkene 1] en [verweerder] c.s. voor een woning in Ouderkerk aan de Amstel, waarbij de levering oorspronkelijk was gepland op 1 oktober 2009. Door omstandigheden, waaronder de onderbewindstelling van [betrokkene 1], heeft de levering echter niet plaatsgevonden. De advocaat van [betrokkene 1] heeft later de koopovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd wegens misbruik van omstandigheden, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van misbruik en heeft de bewindvoerder veroordeeld tot medewerking aan de levering.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in een tussenarrest geoordeeld dat de Stichting, als erfgenaam van [betrokkene 1], niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep, omdat de inschrijving van het hoger beroep niet tijdig had plaatsgevonden. De Hoge Raad heeft deze beslissing vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep zich niet uitstrekt tot delen van de beslissing die losstaan van het gedeelte van de uitspraak dat in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte. Dit arrest benadrukt de noodzaak van tijdige inschrijving van rechtsmiddelen en de gevolgen daarvan voor de rechtszekerheid in het kader van de verkrijging van registergoederen.