ECLI:NL:HR:2020:538

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
19/00214
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassingsbereik van art. 3:301 lid 2 BW in cassatie over levering registergoed

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij [eiser] in hoger beroep was gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de vraag of de sanctie van niet-ontvankelijkheid van beroep tegen een vonnis, bij niet-ingeschreven rechtsmiddel, ook geldt indien de veroordeelde op het moment van instellen van het rechtsmiddel aan de veroordeling heeft voldaan. De rechtbank had [eiser] veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de levering van een woning aan VM Vastgoed B.V. en bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte indien [eiser] in gebreke blijft. [Eiser] heeft voldaan aan deze veroordeling, maar heeft toch hoger beroep ingesteld. Het hof verklaarde [eiser] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep omdat het rechtsmiddel niet was ingeschreven in het register zoals vereist door art. 3:301 lid 2 BW. De Hoge Raad oordeelde dat de eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister slechts geldt voor gevallen waarin de uitspraak daadwerkelijk in de plaats van de akte van levering is getreden. Aangezien [eiser] aan de veroordeling had voldaan, was de sanctie van niet-ontvankelijkheid niet van toepassing. De Hoge Raad vernietigde de arresten van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/00214
Datum27 maart 2020
ARREST
In de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: [eiser],
advocaat: J.P. Heering,
tegen
VM VASTGOED B.V.,
gevestigd te Groningen,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: VM Vastgoed,
advocaat: R.T. Wiegerink.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/18/173262/HA ZA 17-8 van de rechtbank Noord-Nederland van 19 april 2017 en 23 augustus 2017;
de arresten in de zaak 200.228.324/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juli 2018 en 16 oktober 2018.
[eiser] heeft tegen de arresten van het hof beroep in cassatie ingesteld.
VM Vastgoed heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor VM Vastgoed toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Deze zaak gaat over het toepassingsbereik van art. 3:301 lid 2 BW. Op grond van die bepaling moet een gewoon rechtsmiddel tegen een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte, op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen ervan worden ingeschreven in het register als bedoeld in art. 433 Rv. De vraag is of deze bepaling van toepassing is in een geval waarin (i) een partij is veroordeeld binnen een bepaalde termijn haar medewerking te verlenen aan de overdracht en levering van een registergoed, (ii) in de uitspraak is bepaald dat, indien die partij in gebreke blijft die veroordeling na te komen, de uitspraak in de plaats treedt van (een deel van) de tot levering van dat registergoed bestemde akte en (iii) die partij op het moment van het instellen van het rechtsmiddel aan de veroordeling heeft voldaan.
2.2
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1-1.3. Deze komen, kort samengevat, erop neer dat partijen een overeenkomst hebben gesloten die onder meer inhoudt dat [eiser] een woning zal leveren aan VM Vastgoed.
2.3.1
VM Vastgoed vordert onder meer dat [eiser] wordt veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan VM Vastgoed.
2.3.2
De rechtbank heeft de vordering van VM Vastgoed bij vonnis van 23 augustus 2017 toegewezen. Het dictum luidt, voor zover in cassatie van belang:
“5.1. veroordeelt [eiser] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan de overdracht en levering van de woning, conform het bepaalde in de overeenkomst van 27 juni 2016 en concept leveringsakte (…),
5.2.
bepaalt dat, indien [eiser] in gebreke blijft de veroordeling onder 1. na te komen, dit vonnis in de plaats treedt van zijn bij akte van levering vereiste wilsverklaring en handtekening.”
2.3.3
[eiser] heeft voldaan aan de hiervoor in 2.3.2 onder 5.1 geciteerde veroordeling door op 8 september 2017 te verschijnen bij de notaris en zijn medewerking te verlenen aan het opmaken van de akte van levering. De akte van levering is op dezelfde datum ingeschreven in de openbare registers.
2.3.4
[eiser] heeft bij dagvaarding van 15 november 2017 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.
2.3.5
De griffier van de rechtbank heeft aan VM Vastgoed bericht dat dit hoger beroep niet is ingeschreven in het register als bedoeld in art. 433 Rv (hierna: het rechtsmiddelenregister).
2.3.6
Het hof heeft in zijn tussenarrest, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen. [1]
Art. 3:301 lid 2 BW strekt ertoe de betrouwbaarheid van de openbare registers zoveel mogelijk te waarborgen met het oog op de rechtszekerheid die ten aanzien van de verkrijging van registergoederen is vereist. De bepaling strekt niet ter bescherming van het belang van de wederpartij. In het licht van deze beperkte strekking van art. 3:301 lid 2 BW, leidt het niet of niet tijdig inschrijven van het rechtsmiddel in de registers slechts tot niet-ontvankelijkheid voor zover wordt opgekomen tegen oordelen die betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte, en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen. (rov. 4.3)
In dit geval is het hoger beroep gericht tegen de veroordeling van [eiser] tot medewerking aan de levering (onderdeel 5.1 van het dictum van de rechtbank). Die veroordeling is onlosmakelijk verbonden met de beslissing dat het vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte (onderdeel 5.2 van het dictum van de rechtbank). Vast staat dat het hoger beroep niet is ingeschreven in het register als bedoeld in art. 433 Rv. (rov. 4.6)
Het verweer van [eiser] dat het hoger beroep in dit geval niet behoefde te worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister omdat het vonnis van de rechtbank niet is ingeschreven in de openbare registers en [eiser] aan de levering heeft meegewerkt, waardoor het vonnis niet in de plaats van de leveringsakte is getreden, faalt omdat [eiser] zich niet heeft neergelegd bij de, onlosmakelijk aan elkaar verbonden, beslissingen in de onderdelen 5.1 en 5.2 van het dictum van de rechtbank. Dat [eiser] in het licht van het vonnis van de rechtbank zijn medewerking heeft verleend aan de levering van de woning, betekent daarom niet dat art. 3:301 lid 2 BW toepassing mist. Niet relevant is dat het vonnis van de rechtbank niet is ingeschreven in de openbare registers, omdat art. 3:301 lid 2 BW dat niet vereist. Bovendien is in de wel ingeschreven leveringsakte opgenomen dat levering is geschied krachtens dat vonnis van de rechtbank, zodat de betrouwbaarheid van de openbare registers in dit geval wel degelijk een rol speelt. (rov. 4.7-4.8)
Slotsom is dat het hoger beroep van [eiser] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. (rov. 4.10)
2.3.7
Bij zijn eindarrest heeft het hof [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. [2]

3.Beoordeling van het middel

3.1
De onderdelen 1-3 van het middel zijn gericht tegen het oordeel van het hof dat art. 3:301 lid 2 BW in dit geval van toepassing is. De onderdelen wijzen erop dat het pand is verkocht en geleverd krachtens een daartoe bestemde notariële leveringsakte en dat het die akte is die in de openbare registers is ingeschreven. Daardoor is de door de rechtbank gestelde voorwaarde waaronder het vonnis in de plaats zou treden van de leveringsakte, niet in vervulling gegaan. Het vonnis is dus nooit daadwerkelijk in de plaats van de leveringsakte getreden en heeft evenmin deel uitgemaakt van die akte, aldus de onderdelen. Daardoor is ook de betrouwbaarheid van de openbare registers niet in het geding geweest. Art. 3:301 lid 2 BW biedt volgens de onderdelen slechts bescherming tegen het bijzondere risico dat ontstaat wanneer een voor vernietiging vatbare uitspraak in plaats van de notariële akte wordt ingeschreven in de openbare registers.
3.2
Op grond van art. 3:301 lid 1 BW kan een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een (deel van een) tot levering van een registergoed bestemde akte, na betekening aan degene die tot levering is veroordeeld, worden ingeschreven in de openbare registers, indien de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan (lid 1 onder a), of uitvoerbaar bij voorraad is en een termijn van veertien dagen of zoveel korter of langer als in de uitspraak is bepaald, sinds de betekening is verstreken (lid 1 onder b).
3.3
Op grond van art. 3:301 lid 2 BW moeten verzet, hoger beroep en cassatie tegen een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte, op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister.
3.4
Het voorschrift van art. 3:301 lid 2 BW dat het rechtsmiddel binnen acht dagen na het instellen daarvan moet worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, strekt ertoe dat bij inschrijving in de openbare registers van een uitspraak die in de plaats treedt van (een deel van) een tot levering bestemde akte als bedoeld in art. 3:89 BW, zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek, geen rechtsmiddel is ingesteld. Dit is van belang voor de rechtszekerheid die is vereist bij de verkrijging van registergoederen. De bepaling bewerkstelligt dat de griffier van het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan, bij de afgifte van de in art. 25 Kadasterwet bedoelde verklaring dat hem niet van het instellen van een gewoon rechtsmiddel is gebleken, kan afgaan op het rechtsmiddelenregister. Dit is niet alleen van belang in de gevallen die in art. 25 lid 1, onder a en b, Kadasterwet zijn genoemd, maar ook in het geval waarin de in te schrijven uitspraak uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. [3]
3.5
Uit hetgeen hiervoor in 3.4 is overwogen, volgt dat art. 3:301 lid 2 BW een beperkte strekking heeft. Gelet op de zware sanctie van niet-ontvankelijkheid is er geen grond het toepassingsbereik van deze bepaling uit te breiden tot gevallen die niet door de wettekst worden bestreken, [4] of waarin de betrouwbaarheid van de openbare registers niet in het geding is. Daarom moet worden aangenomen dat de eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister slechts geldt voor gevallen waarin de bestreden uitspraak op het moment dat het rechtsmiddel wordt ingesteld, daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering is getreden of nog kan treden. Een vernietiging van de uitspraak kan immers alleen in die gevallen ertoe leiden dat de inschrijving van de uitspraak in de openbare registers achteraf bezien niet tot eigendomsoverdracht heeft geleid. Art. 3:301 lid 2 BW is dus niet van toepassing indien op het moment waarop het rechtsmiddel wordt aangewend, vaststaat dat de uitspraak niet ter vervanging van de akte van levering of een deel daarvan, in de openbare registers is ingeschreven of nog kan worden ingeschreven. De hiervoor in 3.1 weergegeven onderdelen zijn dan ook gegrond.
3.6
De overige onderdelen van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juli 2018 en 16 oktober 2018;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt VM Vastgoed in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 499,01 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
27 maart 2020.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6767.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 oktober 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9090.
3.Zie HR 4 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7615, rov. 3.3.1.
4.Vgl. o.a. HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1468, rov. 3.4.3; HR 19 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP4743, rov. 4.4.