In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vermogensrechtelijke afwikkeling van een informele samenwoning tussen verzoeker en erflaatster. De verzoeker, die samen met erflaatster een woning bezat, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, dat op 28 december 2022 was uitgesproken. De procedure in hoger beroep werd geschorst na het overlijden van erflaatster op 17 december 2023. De kern van het geschil betreft de waardering van de woning en de vorderingen van verzoeker op de nalatenschap van erflaatster, die hij stelt te hebben gedaan uit privévermogen voor de aankoop en verbouwing van de woning. Het hof oordeelt dat de woning op 27 juli 2023 aan verzoeker is geleverd en dat de waarde van de woning op de peildatum, 28 december 2022, € 735.000 bedraagt. Het hof heeft de vorderingen van verzoeker deels toegewezen en deels afgewezen, waarbij het de vergoedingsvorderingen van verzoeker op erflaatster heeft beoordeeld in het licht van de redelijkheid en billijkheid. Het hof heeft bepaald dat de verdeling van de overwaarde van de woning moet plaatsvinden, waarbij verzoeker en erflaatster ieder recht hebben op een deel van de overwaarde, rekening houdend met hun inbreng en de hypothecaire schuld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdeling van de in depot gehouden bedragen vastgesteld.