Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
16 april 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had een verzoek ingediend om de door de man te betalen kinderalimentatie te verhogen van € 450,-- naar € 681,-- per maand, terwijl de man verzocht om de alimentatie vast te stellen op € 294,-- per maand. De rechtbank Midden-Nederland had de kinderalimentatie vastgesteld op € 324,-- per maand. Het hof Arnhem-Leeuwarden bekrachtigde deze beschikking, maar de vrouw ging in cassatie.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat slechts in uitzonderlijke situaties van de forfaitaire berekening van kinderalimentatie mocht worden afgeweken. De Hoge Raad benadrukte dat de werkelijke woonlasten van de man, die aanzienlijk lager waren dan het forfaitaire bedrag, in de beoordeling van de draagkracht van de man moesten worden meegenomen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van het onderzoeken van de werkelijke financiële situatie van de onderhoudsplichtige ouder bij het vaststellen van kinderalimentatie, vooral wanneer de forfaitaire berekening niet in de behoefte van de kinderen kan voorzien. De Hoge Raad stelde dat de rechter moet nagaan of de werkelijke woonlasten van de man duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het forfaitaire bedrag en of dit leidt tot een hogere onderhoudsbijdrage.