ECLI:NL:GHARL:2021:6014

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
200.282.122/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake kinderalimentatie en gevolgen van recente jurisprudentie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 17 juni 2021 een tussenbeschikking gegeven inzake de kinderalimentatie. De zaak betreft een hoger beroep van de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. I. Mercanoğlu, tegen de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J. Scholten. Het hof heeft in deze beschikking de beslissing over de kinderalimentatie aangehouden om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over de gevolgen van de beschikking van de Hoge Raad van 16 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:586). Deze beschikking heeft betrekking op de forfaitaire woonlasten en de invulling van de draagkracht van ouders in relatie tot hun verplichtingen voor de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen.

Het hof verwijst naar zijn eerdere tussenbeschikking van 22 april 2021 en stelt vast dat de Hoge Raad in zijn beschikking van 16 april 2021 heeft overwogen dat het hanteren van een forfaitaire woonlast niet in strijd is met de wettelijke maatstaven, mits de werkelijke woonlasten van de betrokken ouder in overweging worden genomen. Het hof benadrukt dat in situaties waarin de werkelijke woonlasten duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het forfait, de rechter moet onderzoeken of dit leidt tot een hogere onderhoudsbijdrage. De moeder en vader zijn uitgenodigd om zich uiterlijk op 2 juli 2021 uit te laten over de gevolgen van de beschikking van de Hoge Raad en hun standpunten te wijzigen indien nodig. De verdere beslissing over de kinderalimentatie is aangehouden tot 26 augustus 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.282.122/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 237979)
beschikking van 17 juni 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo.
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.J. Scholten te Zutphen.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding in het hoger beroep verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 22 april 2021.
1.2
In die tussenbeschikking heeft het hof de beslissing betreffende de kinderalimentatie aangehouden.

2.De motivering van de beschikking

2.1
De Hoge Raad heeft nadat de mondelinge behandeling in deze zaak heeft plaatsgevonden in zijn beschikking van 16 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:586 ) het volgende overwogen:
“3.2.1
Art. 1:404 lid 1 BW bepaalt dat iedere ouder ten minste verplicht is naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen. Het begrip draagkracht is in de wet niet nader omlijnd en in de praktijk wordt daaraan invulling gegeven door (niet bindende) richtlijnen, opgesteld door de Expertgroep Alimentatie. Sinds 2013 adviseert de Expertgroep Alimentatie om bij de berekening van de draagkracht van de alimentatieplichtige voor de voldoening van kinderalimentatie wat betreft de woonlasten uit te gaan van 30% van het netto besteedbaar inkomen. Van de keuzes van een onderhoudsplichtige in zijn uitgavenpatroon wordt geabstraheerd, vanuit de gedachte dat iedere onderhoudsplichtige met het oog op de belangen van de onderhoudsgerechtigde zijn uitgavenpatroon zo dient in te richten, dat hij ten minste de gespecificeerde bijdrage kan voldoen, aldus de toelichting bij de desbetreffende aanbeveling.
3.2.2
Op zichzelf is het hanteren van een forfaitaire woonlast niet in strijd met de wettelijke maatstaven. Het dient bovendien de voorspelbaarheid en rechtszekerheid en voorkomt dat elke verandering van de woonsituatie aanleiding geeft tot een verzoek tot wijziging van de alimentatie. De rechter zal echter, indien met de aldus berekende draagkracht niet (geheel) in de behoefte van het kind of de kinderen kan worden voorzien en er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van de betrokken ouder duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het bedrag dat volgt uit de toepassing van het forfait, steeds dienen na te gaan of de draagkracht van die ouder, berekend met inachtneming van de werkelijke woonlasten, zou leiden tot een hogere onderhoudsbijdrage. Indien dit het geval is, dient de rechter ofwel deze hogere bijdrage op te leggen, ofwel te motiveren waarom hij daartoe, gelet op de verdere omstandigheden van het geval, geen aanleiding ziet.
3.2.3
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2.2 is overwogen, geeft het oordeel van het hof dat slechts in uitzonderlijke situaties dient te worden afgeweken van de forfaitaire berekening van kinderalimentatie, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De hiervoor in 3.1 weergegeven klacht is dus gegrond.
Nu vaststaat dat bij toepassing van het woonlastenforfait niet geheel in de behoefte van de kinderen kan worden voorzien, dient het hof na verwijzing te onderzoeken of de werkelijke woonlasten van de man, door aflossing op zijn hypothecaire lening, duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan volgt uit de toepassing van dat forfait, en of de draagkracht van de man, berekend met inachtneming van die werkelijke woonlasten, zou leiden tot een hogere onderhoudsbijdrage. Indien dat het geval is, dient het hof deze hogere bijdrage op te leggen, dan wel te motiveren waarom het daartoe, gelet op de verdere omstandigheden van het geval, geen aanleiding ziet.”
2.2
Alvorens een beslissing te nemen over de kinderalimentatie, stelt het hof partijen in de gelegenheid om zich uiterlijk binnen twee weken erover uit te laten of bovengenoemde beschikking van de Hoge Raad gevolgen zou moeten hebben voor deze zaak en of dit aanleiding geeft het ingenomen standpunt te wijzigen. Verder zal het hof de partijen over en weer in staat te stellen om te reageren op elkaars uitlating hierover.

3.De slotsom

Het hof zal in afwachting van het bericht van partijen, zoals hiervoor onder 2.2 bepaald, de verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat de partijen zich uiterlijk op 2 juli 2021 bij het hof uitlaten over wat hiervoor onder 2.2 is overwogen;
bepaalt dat de partijen uiterlijk op 16 juli 2021 hun reactie op het standpunt van de wederpartij kunnen indienen bij het hof;
houdt de beslissing met betrekking tot de kinderalimentatie aan tot 26 augustus 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, I.M. Dölle en
F. Kleefmann, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 17 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.